2. Veiligheid
2.3 Informatie over werkzaamheden
2.3.1 Werkzaamheden in het veld
GEVAAR: Voor meer duidelijkheid zijn op sommige afbeeldingen in deze handleiding de
veiligheidsafschermingen of kappen verwijderd. Alle veiligheidsafschermingen moeten op
hun plaats bevestigd zijn. Gebruik aandrijfassen met voldoende
beveiligingsvoorzieningen.
• De bestuurder dient zich alle bedieningsfuncties vakkundig eigen te maken voordat hij begint met
werken. Zorg ervoor dat het maaibord goed is bevestigd. De fabrikant van de maaidorser kan niet
aansprakelijk worden gesteld bij gebruik van niet-originele maaiborden.
• Laat tijdens oogstwerkzaamheden NIEMAND in de buurt van de machine komen. Mensen kunnen
worden aangereden, geraakt of verpletterd door de machine of bekneld raken in de oogstmechanismen.
• Bestuur de maaidorser altijd bij een snelheid die, afhankelijk van de bodemomstandigheden, de
noodzakelijke veiligheid levert. Als u aan het werk bent op ruw terrein, ga dan heel voorzichtig te werk
om de stabiliteit van de machine te waarborgen. Draag altijd de veiligheidsgordels van de
bestuurdersstoel en de andere stoel, als er een instructeur aanwezig is.
GEVAAR: Kantelgevaar.
• Als de maaidorser wordt gebruikt om te
werken op hellingen, moet de bestuurder een
gedegen kennis hebben van de
bedieningselementen van de machine.
Let extra goed op, aangezien bepaalde
geactiveerde apparaten (open
graantankverlengstukken, open graanlosvijzel,
volledig geheven maaibord, enz.) van invloed
kunnen zijn op de stabiliteit van de machine.
De maaidorser mag niet worden gebruikt in de
volgende situaties (deze lijst is niet volledig):
• Wanneer de maximaal toegestane hellingshoek
wordt overschreden (zie de paragraaf
Algemene informatie in het hoofdstuk
Maaidorser gebruiken).
• Als niet is gecontroleerd of het maaibord goed met de veiligheidsaanslagen aan de invoerelevator is
bevestigd.
• Als niet voldoende ballast op de achteras van de machine is aangebracht om de machine in evenwicht
te houden.
• Als de juiste bandenspanningen en de juiste werking van het nivelleringssysteem (indien aanwezig) niet
zijn gecontroleerd.
• Als de bodem onvoldoende stevig is of als er abrupte overgangen zijn tussen oppervlakken, of als de
banden onvoldoende grip op de grond hebben.
• Als er dicht bij de rand van greppels of steile hellingen wordt gewerkt.
• Als over een zwakke brug met een slecht wegdek wordt gereden.
42
Fig. 6
MF 7345 S-7347 S_NL_LA327306057
[V]
GUID-E60E6207-0B4D-4983-8146-193DB8BB12AE [V2]
GUID-FF3BCE1B-564B-435B-85FE-44D996A6C96B-high.jpg [High]
Maaidorsers