A: De standaard keuze is als volgt:
Stand Buistype
1
2
3
4
Trioden en pentoden met zeer kleine anodestroom kunnen beter als diode worden getest
(stand 2).
B: Kies de gloeispanning van de buis of de waarde die daar het dichtst bij ligt. Bij
buizen met een middenaftakking op de gloeidraad wordt de spanning van een enkel segment
gekozen.
C: De Load wordt het best bepaald door een goede (nieuwe) buis te testen. De juiste
instelling is die waarbij een nieuwe buis de wijzer tot 100% doet uitslaan bij de emissie
test. Is geen nieuwe buis voorhanden maar wel een aantal onbekende exemplaren, kies dan
de kleinste waarde waarbij een van de buizen op 90 of 100% wordt gemeten. Houd er in dit
geval rekening mee, dat de werkelijk correcte C-instelling nog lager kan zijn; in dat geval
worden alle buizen te hoog getest.
Richtwaarden voor de instellingen:
D: E´ e n van de gloeidraadpinnen wordt naar stand Down gebracht. Bij buizen met mid-
denaftakking op de gloeidraad: de middenaftakking.
U: De anode en eventueel schermrooster wordt naar stand Up gebracht. Wordt een
pentode als diode getest, dan worden ook het stuurrooster en indien mogelijk remrooster
Up gebracht.
Bij gelijkrichters wordt soms de kathode Up gebracht om de effectieve plaatspanning te
verlagen.
Sluiting: De andere gloeidraadpin en eventuele doorverbonden electrodes doen bij een
goede buis de lamp oplichten en worden vermeld in kolom Sluiting.
Signaaldiodes
Signaaldiodes
Gelijkrichters
Triodes en pentodes
Buistype
Signaaldiode
Signaalpentode 40–60
Eindpentode
Triode
Testspanning Inw. weerstand
56V
56V
56V
270V
Load
30–50
20–40
20–80
3
5.4kΩ
1.2kΩ
240Ω
2.8kΩ