Lensbedieningen
Q
Verwijder voor gebruik eventueel water zodat het niet in de lens kan komen.
E X
Zoom
Draai de zoomring naar uitzoomen (
gebied dat zichtbaar is in het frame groter wordt of
B
inzoomen (
) op uw onderwerp zodat het een gro-
ter gebied van het frame vult.
E X
Diafragma
Draai de diafragmaring naar stop diafragma omlaag
C
(
) zodat de f-waarde hoger wordt en het diafragma
kleiner wordt of stop diafragma omhoog (
de f-waarde te verlagen en het diafragma breder te
maken.
E X
Scherpstelling
Draai aan de scherpstelring om de scherpstelling aan
te passen. Draai aan de ring om de scherpstelafstand
E
te verlagen (
) of te verhogen (
E X
Macrozoom
A
Draai de scherpstelring naar de minimale scherp-
stelafstand.
B
Schuif de macroschakelaar zoals aangegeven en
laat het in deze positie terwijl de macroring zover
mogelijk in de aangegeven richting wordt ge-
draaid.
C
Draai aan de zoomring om de scherpstelpositie te
kiezen.
Opmerking: De lens kan worden gebruikt met de ma-
croring die tussen de macro en normale posities is ge-
plaatst, maar in dit geval bevinden zich de minimale
scherpstelafstand en het scherpstelbereik ook tussen
die van de macro en normale posities.
Macrozoom beëindigen: Draai de macroring in de richting
tegengesteld aan dat getoond totdat de macroscha-
kelaar terug op zijn plaats klikt.
A
) zodat het
D
) om
F
).
E
X
E
X
9