I
[8-02] Noodwerking
In de noodstand verwarmt alleen de verwarmingskit, en niet de
warmtepomp.
De noodstand wordt geactiveerd door lokale instelling [8-02]=1
in te stellen.
De warmtepomp wordt stilgelegd zodra u de noodstand
inschakelt. De pomp van de binnenunit wordt gestart, maar het
verwarmen zelf gebeurt door de verwarmingskit. Als er geen
storingen zijn in de thermistoren van het uittredend water of
retourwater en de pompwerking, kan de verwarmingskit
beginnen met de noodwerking.
NOTE
Controleer of de verwarmingskit geactiveerd is
alvorens
u
verwarming blijft in de noodstand staan tot de
lokale instelling weer op de standaardwaarde
[8-02]=0 wordt ingesteld.
I
[8-03] Geluidsarme stand
De unit biedt een geluidsarme stand met 3 instelbare niveaus:
I [8-03]=1 geluidsarm niveau 1 (standaard)
I [8-03]=2 geluidsarm niveau 2
I [8-03]=3 geluidsarm niveau 3 (het stilst)
Druk op de QUIET MODE-knop op de afstandsbediening of
gebruik de weektimer om deze geluidsarme stand te activeren.
I
[8-04] Vorstbeveiliging
De unit biedt een vorstbeveiligingsfunctie met 3 instelbare
niveaus:
I [8-04]=0 beveiliging niveau 0 (standaard: geen beveiliging)
I [8-04]=1 beveiligingsniveau 1
I [8-04]=2 beveiligingsniveau 2
De vorstbeveiliging is alleen actief waneer de unit in thermo UIT
staat. Als vorstbeveiligingsniveau 1 is geactiveerd, start de
vorstbeveiliging zodra de buitentemperatuur <4°C en als de
temperatuur uittredend water of retourwater <7°C is. Bij
vorstbeveiligingsniveau 2 begint de vorstbeveiliging bij een
omgevingstemperatuur van <4°C.
In beide gevallen werkt de pomp en als de temperatuur
uittredend water of retourwater <5°C gedurende 5 minuten, start
de unit op om een te lage temperatuur te voorkomen.
Het wordt aangeraden om de vorstbeveiliging te activeren als de
binnenunit in een ruimte met lage temperatuur staat (bijv. een
garage, ...) om te voorkomen dat het water bevriest.
[9] Automatische temperatuurcompensatie
Indien nodig kan een thermistorwaarde van de unit worden
aangepast met een correctiewaarde. Dit kan worden gebruikt als
tegenmaatregel voor thermistortoleranties of een capaciteitsgebrek.
De gecompenseerde temperatuur (= gemeten temperatuur plus
compensatiewaarde) wordt dan gebruikt voor de besturing van het
systeem en wordt aangegeven in de temperatuuruitleesstand.
I
[9-00] Compensatiewaarde temperatuur uittredend water
I
[9-01] Compensatiewaarde tank voor warm water voor
huishoudelijk gebruik
I
[9-02] Thermo AAN/UIT
U kunt het bedrijfsbereik voor het verwarmen van ruimten
veranderen aan de hand van deze waarde.
Als de omgevingstemperatuur hoger wordt dan (24°C + de
waarde van [9-02]), dan is verwarmen van ruimten niet mogelijk.
Verwarmen van ruimten kan worden gevraagd op voorwaarde
dat de omgevingstemperatuur lager is dan (20°C + de waarde
van [9-02]).
EKHBRD011~016ADV17+Y17
Binnenunit voor lucht-water-warmtepompsysteem
4P402191-1B – 2017.09
de
noodwerking
activeert.
Voorbeeld: [9-02]=–2°C
T
A
Geen verwarmen van ruimten mogelijk
B
Verzoek voor verwarmen van ruimten mogelijk
C
Hysteresisgebied
T
Omgevingstemperatuur
De
[A] Instelling optie
I
[A-00] Stroombeperking
Deze instelling biedt de mogelijkheid om het stroomverbruik van
de binnenunit als volgt te beperken:
Instelling
[A-00]=0 (standaard)
[A-00]=1
[A-00]=2
De stroom van de binnenunit is beperkt, de buitenunit is slave en
zal zijn stroomverbruik ook verminderen. Af en toe een hoger
stroomverbruik is evenwel nog wel mogelijk.
I
[A-02] Temperatuurverschil voor uittredend water en retourwater
De unit is ontworpen om radiatoren te ondersteunen. De
aanbevolen temperatuur uittredend water (ingesteld door de
afstandsbediening) voor radiatoren is 65°C. In een dergelijk
geval wordt de unit gestuurd om een temperatuurverschil (∆T) te
bereiken van 10°C, wat een temperatuur van ongeveer 55°C
betekent voor het retourwater.
Afhankelijk van de geïnstalleerde toepassing (radiatoren,
ventilatorconvectoren, ...) of situatie, zal ∆T soms moeten
worden veranderd. Dit kan door lokale instelling [A-02] te
veranderen.
LET OP
Om een te sterke corrosie van de waterleiding van
de unit te voorkomen, wordt een ∆T ≥10° sterk
aanbevolen wanneer de lagewatertemperatuur
hoger dan 60°C kan worden .
I
[A-03] Zie hoofdstuk
pagina
31.
I
[A-04] Zie hoofdstuk
pagina 31
A
24°C–2°C = 22°C
C
C
20°C–2°C = 18°C
B
V17
Y17
23 A
13 A
18,4 A
10,4 A
15 A
8,5 A
"Besturing met meerdere instelpunten" op
"Besturing met meerdere instelpunten" op
Montagehandleiding
26