3
2. INSTALLATIE
De elektropomp dient zo dicht mogelijk bij het wateroppervlak
te worden geplaatst om een minimale aanzuighoogte te reali-
seren en zo het verlies van opvoerhoogte te reduceren.
Wanneer u de pomp permanent installeert, dient u hem op de
ondergrond vast te zetten middels de gaten in de pompsteun.
De pomp moet op een droge plaats worden geïnstalleerd, zo-
danig dat hij onder geen omstandigheid onder water komt te
staan.
Het niet in acht nemen van de bovenvermelde voorschriften
kan schade aan de pomp en de hele installatie tot gevolg heb-
ben!
3. SLANGAANSLUITINGEN
De aanzuigslang moet bestand zijn tegen onderdruk. Het uit-
einde dient minimaal 30 cm. onder water te worden gehouden
om de vorming van draaikolkjes met de daarbij onvermijdelijke
luchtaanzuiging te voorkomen.
Aansluitingen en verbindingen dienen absoluut waterdicht te
zijn. Houd het aantal bochten en krommingen in de slangen zo
klein mogelijk! Zorg er wel voor dat de helling van de aanzuig-
slang minimaal 2% bedraagt.
De afvoerslang moet een diameter hebben die gelijk is aan, of
groter is dan de pompuitgang.
4. ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
De elektrische installatie dient volgens de geldende voorschrif-
ten geïnstalleerd te zijn en te zijn voorzien van een aardlek-
schakelaar van 30 mA.
Het gebruikte stopcontact dient 230V – 50Hz af te geven.
De stroomkabel moet voldoen aan de EEC-normen en van het
type H07 RN-F in overeenstemming met VDE0620 zijn.
De motor heeft een ingebouwde thermische beveiliging.