f) Compressor
• Houd de buitenkant van de compressor droog, schoon en vrij van olie en vet. Zie onder deel "Onderhoud
en reiniging" voor meer informatie.
• Overschrijd de nominale drukwaarde van enig onderdeel van het systeem niet.
• Bescherm materiaal- en luchtleidingen tegen schade of lekken. Houd de slang en het elektriciteitssnoer
uit de buurt van scherpe voorwerpen, gemorste chemicaliën, olie, oplosmiddelen en natte vloeren.
• Er bestaat risico op barsten bij gebruik met objecten waarbij de uitgangsdruk van de compressor groter
is dan de aangegeven maximale druk van het op te blazen item. Gebruik het apparaat niet voor objecten
met een nominale druk hoger dan 10 bar (ong. 150psi).
• Inspecteer het apparaat op barsten, gaatjes of andere onvolkomenheden die ertoe kunnen leiden dat de
compressor onveilig wordt. Zaag of boor nooit gaten in de compressor.
• Houd er altijd rekening mee dat misbruik of onjuist gebruik van deze compressor letsel kan veroorzaken
bij uzelf en anderen.
• Laat een compressor nooit onbeheerd achter terwijl de luchtslang is bevestigd aan het item dat wordt
opgeblazen.
• Blijf de compressor of slang niet gebruiken als deze lucht lekt of niet goed functioneert.
• Ontkoppel altijd de luchttoevoer en de stroomtoevoer voordat u wijzigingen aanbrengt, voordat u
onderhoud uitvoert of wanneer het apparaat niet in gebruik is.
• Draag de compressor niet aan een aangesloten luchtslang.
• Bescherm uw longen. Draag een gezichts- of stofmasker als de werkzaamheden stoffig zijn. Door deze
regel te volgen, wordt het risico op ernstig persoonlijk letsel verminderd.
• Gebruik dit apparaat niet om chemicaliën mee te sproeien.
• Onderzoek beschadigde onderdelen. Voordat u verder gaat met het gebruik van de compressor moeten
een beschermkap of ander beschadigd onderdeel zorgvuldig worden gecontroleerd om te bepalen
of deze naar behoren werken en de beoogde functie goed uitvoeren. Controleer de uitlijning van
bewegende onderdelen, de verbinding van bewegende onderdelen, breuken in onderdelen, de montage
en andere omstandigheden die de werking van het apparaat kunnen beïnvloeden.
• Gebruik tijdens het oppompen regelmatig een betrouwbare manometer om het risico op te hard opblazen
te verminderen. De manometer op de compressor dient alleen ter referentie en staat niet garant voor
exacte waarden.
• Laat de pomp tien minuten afkoelen na elke 10 minuten continu bedrijf. Blokkeer nooit de uitgangen voor
oppompen of leegzuigen tijdens het gebruik.
• Houd standaard 3 m afstand van het object dat wordt opgepompt.
• Er bestaat het risico van barsten. Houd de objecten zorgvuldig in de gaten tijdens het opblazen.
• Pomp bij het opblazen van items met een nominale druk van 0,7 bar (ong. 10 psi) of minder door
middel van korte luchtstoten en controleer na elke luchtstoot of de juiste druk is bereikt door te
voelen of met behulp van een gekalibreerd meetapparaat.
8