4. Interieur beveiliging
Het alarmsysteem beveiligt het interieur van de auto d.m.v. een radarsensor. Bij een poging om in de
auto te komen, bijvoorbeeld door het inslaan van een raam, zal de radarsensor dit detecteren en het
alarm afgaan; de sirene en knipperlichten van de auto zullen geactiveerd worden.
5. Omtrek beveiliging
Het alarmsysteem beveiligt de omtrek van de auto, bijvoorbeeld deuren, motorkap en kofferbak,
d.m.v. detectiezones. Indien één van deze zones niet goed afgesloten is bij het inschakelen van het
alarm, zal het systeem 3 waarschuwingssignalen geven. De openstaande zones zullen gesignaleerd
worden totdat deze alsnog gesloten worden.
6. Sabotage beveiliging
Het alarmsysteem beveiligt de auto tegen sabotage. Het alarm zal afgaan wanneer de stroomvoor-
ziening van het alarmsysteem of alarmsirene onderbroken wordt. Daarnaast zal het alarm afgaan als
het contactslot wordt aangezet terwijl de beveiliging nog actief is.
7. Knipperlichten
Het alarmsysteem is aangesloten op de knipperlichten van de auto. Als het alarm afgaat zal de sirene
afgaan en de knipperlichten knipperen. Zolang er een geopende zone is zal het alarm herhalen voor
minimaal 10 cycli van 40 seconden.
8. Beveiliging gedeeltelijk inschakelen
Het is mogelijk om het alarmsysteem gedeeltelijk in te schakelen. Bijvoorbeeld wanneer er nog
personen of huisdieren in het voertuig aanwezig zijn, of als de auto op een veerboot staat.
5