Inhoudsopgave
Advertenties
1.
Pas de remmen aan met de stelmoer op de remhendels
A.
2.
Pas de rem aan met de stelmoer B op de remmen.
De afstand tussen de remschoen C en het wiel
moet 2-3 mm zijn
8 mm en 10 mm steeksleutels (niet meegeleverd).
5.3 Handremmen voor modellen met
draaivergrendeling
Modellen 1585401, 1587608, 1587609
Activeer de draaivergrendeling om te voorkomen dat
de achterwielen gaan zwenken als u de handremmen
gebruikt. Voor meer informatie over het activeren
van de draaivergrendeling raadpleegt u 4.3 Remmen
achter, met geïntegreerde draaivergrendeling, pagina
8 .
1537294-G
De handrem inschakelen
1.
A
Druk de remhendel(s) A langzaam richting de
handgrepen.
De parkeerrem inschakelen
1.
Druk de remhendel(s) A richting de handgrepen.
2. Druk de remvergrendelingen B naar buiten en omlaag
om de parkeerremmen te vergrendelen.
3. Druk de remhendel(s) A richting de
handgreep/handgrepen om de parkeerrem te
ontgrendelen.
5.3.1 De remmen aanpassen
1.
Pas de remmen aan met de stelmoer op de remhendels
A.
Hoe harder u drukt, des te harder u afremt.
De parkeerrem stelt de rem in op de vergrendelde
parkeerstand
WAARSCHUWING!
Kans op lichamelijk letsel.
Als de remmen niet juist zijn afgesteld, is de
remwerking mogelijk minder goed dan verwacht.
– Zorg ervoor dat de borgmoeren na aanpassing
stevig worden vastgedraaid.
– Controleer de remwerking door de parkeerrem
in te schakelen en te controleren of het wiel
niet kan draaien.
De remwerking kan onder de remhendel worden
aangepast.
8 mm en 10 mm steeksleutels (niet meegeleverd).
Accessoires
A
A
B
A
13
Advertenties
Inhoudsopgave
