Installeren
• De buitenluchttoevoer dient plaats te vinden vanuit de be-
schaduwde zijde van de woning, bijvoorbeeld uit de gevel of
overstek. Indien de buitenlucht van onder de pannen wordt
aangezogen, dient de aansluiting zo te worden uitgevoerd,
dat er geen condenswater in het dakbeschot ontstaat en er
geen water in kan lopen.
A = 10 mm boven dakbeschot
B = dakisolatie
C = dichtschuimen
D = pijp t.b.v. suppletielucht zorgvuldig isoleren en dampdicht
afwerken
• Het afvoerkanaal dient zodanig door het dakbeschot te wor-
den gevoerd, dat er geen condenswater in het dakbeschot
ontstaat.
• Het afvoerkanaal tussen de Renovent HR en de dakdoorvoer
dient zodanig te worden uitgevoerd, dat oppervlakteconden-
satie wordt voorkomen.
4759-0
Renovent HR Medium/Large
A = Geen rioolontluchting in hetzelf-
B = Ventilatie toevoer mogelijkheid
C = Voorkeur luchttoevoer
D = Geventileerde nokconstructie
E = Toe- en afvoerpijpen thermisch
F = Renovent HR (waterpas opstel-
G = Condensafvoer aansluiten vol-
H = Toe- en afvoerpijpen akoestisch
I = Geïsoleerde ventilatiedakdoor-
4915-0
• Maak altijd gebruik van een geïsoleerde ventilatiedakdoor-
voer.
• De maximaal toelaatbare weerstand van het kanalensysteem
bedraagt 150 Pa bij de maximale ventilatiecapaciteit. Wan-
neer de weerstand van het kanalensysteem hoger is, vermin-
dert de maximale ventilatiecapaciteit.
• De plaats van de afvoer van de mechanische ventilatielucht en
rioolontluchting dient zo te worden gekozen, dat er geen
hinder ontstaat.
• De plaats van de toevoerventielen dient zodanig te worden
gekozen, dat vervuiling en tocht wordt voorkomen.
A = Afvoerventiel ø125 kunststof (6-65723) of metaal (665722)
B = Toevoerventiel ø100 (665720) of ø125 (665721)
a = Spleet onder de deur van 2 cm.
Er dienen voldoende overstroomopeningen te worden aange-
bracht, zie NEN 1087, deurspleet 2 cm.
3e druk september 2004
Hoofdstuk 5
de dakvlak als ventilatie toevoer
bij einde dakvlak
geïsoleerd aansluiten
len)
gens installatievoorschrift
geïsoleerd aansluiten
voer
4761-0
9