Basisfuncties voor faxen
De ingestelde resolutie geldt voor de huidige faxtaak. Voor het
aanpassen van de standaardinstellingen (zie "Menu Faxen" op pagina
122).
1
Selecteer
(faxen) >
bedieningspaneel.
2
Selecteer de gewenste optie en druk op OK.
•
Standaard: originelen met tekens van normale grootte.
•
Fijn: originelen met kleine tekens of dunne lijnen, of originelen
die met een matrixprinter zijn afgedrukt.
•
Superfijn: originelen met zeer kleine details. De modus
Superfijn wordt alleen ingeschakeld als het apparaat waarmee
u communiceert deze resolutie ondersteunt.
• Verzenden vanuit het geheugen is niet mogelijk in de modus
Superfijn. De resolutie-instelling wordt automatisch gewijzigd in
Fijn.
• Als het apparaat ingesteld is op de resolutie
ontvangende faxapparaat de resolutie Superfijn
wordt de fax verzonden in de hoogste resolutie die het ontvangende
faxapparaat ondersteunt.
•
Fotofax: originelen met grijstinten of foto's.
•
Kleurenfax: originelen met kleuren.
(Menu) > Faxfunctie > Resolutie op het
Superfijn, maar het
niet ondersteunt,
• Verzenden vanuit het geheugen is niet beschikbaar in deze modus.
• U kunt alleen een kleurenfax verzenden als het apparaat waarmee
u communiceert, de ontvangst van een kleurenfax ondersteunt en
als u de fax handmatig verzendt.
3
Druk op
(Stop/Clear) om terug te keren naar de gereedmodus.
Tonersterkte
U kunt de helderheid van het originele document selecteren.
De ingestelde helderheid geldt voor de huidige faxtaak. Voor het
aanpassen van de standaardinstellingen (zie"Menu Faxen" op pagina
122).
1
Selecteer
(faxen) >
het bedieningspaneel.
2
Selecteer de gewenste tonerinstelling.
3
Druk op
(Stop/Clear) om terug te keren naar de gereedmodus.
(Menu) > Faxfunctie > Tonersterkte op
2. Menuoverzicht en basisinstellingen
57