6. Gebruik
6.1 Riemlengte bepalen (fi g. 1)
De riemlengte van de draagriem (4) zo in-
stellen, dat de zuigbuis dicht over de grond
kan worden geleid. Bovendien dienen om
de zuigbuis gemakkelijker over de grond te
leiden de loopwielen (8) aan het onderste
uiteinde van de zuigbuis.
Voorzichtig:
Doe de draagriem zo om, dat de snelont-
spaninrichting (fi g. 1, pos. 4a) tijdens het
gebruik gemakkelijk bereikbaar is. Maak
het apparaat bij een mogelijk gevaarlijke
situatie los door de inrichting aan de
draagriem te openen.
6.2 Verstelling van de geleidegreep
(fi g. 6)
Maak de arrêteerhendel (fi g. 6, pos. 14a)
los door hem open te klappen. Breng de
geleidegreep (fi g. 6, pos. 14) in de gewenste
positie en klap de hendel weer dicht.
6.3 Apparaat aansluiten en inschakelen
(fi g. 7, 8)
Gevaar:
Controleer of de gegevens vermeld op
het kenplaatje overeenkomen met de ge-
gevens van het stroomnet, alvorens het
apparaat aan te sluiten. Het stopcontact
GFLS_3000_3_EX_NL_SPK7.indb 16
GFLS_3000_3_EX_NL_SPK7.indb 16
N
moet door een aardlekschakelaar (FI)
worden beveiligd. De afschakelstroom
mag max. 30mA bedragen.
Sluit een geschikte verlengkabel aan
•
aan een geschikt stopcontact.
Steek de stekker van het apparaat in de
•
koppeling van de verlengkabel.
Beveilig de aansluitleiding van het ap-
•
paraat (6) met de snoerontlastingsklem
aan het apparaat zoals getoond in fig. 7.
Druk om in te schakelen de Aan-/Uit-
•
schakelaar (5) in de richting (I), om uit
te schakelen de Aan-/Uitschakelaar in
de richting (0).
6.4 Bedrijfsmodus kiezen
Schakel het apparaat altijd uit, voordat u de
omschakelaar (10) activeert.
Zuigen (fi g. 9)
Draai de omschakelaar (10) tot aan de
aanslag tegen de klok in op het symbool
„Zuigen" (fi g. 9, pos. a).
Voorzichtig!
Het apparaat mag in de zuigmodus
alleen met aangebouwde opvangzak in
bedrijf worden genomen.
Richt de zuigbuis in de richting van de
grond en beweeg u langzaam om bladeren
en tuinafval op te zuigen. De ingezogen
16
28.03.2017 08:41:24
28.03.2017 08:41:24