GEBRUIKSAANWIJZING Hardheidsmeter PCE-5000
Selecteer met behulp van de OMHOOG/OMLAAG toetsen een beschikbare geheugenplaats. Druk
aansluitend op de MAT toets. Vervolgens voert u 6 metingen uit op het zachte gedeelte van beide
testblokken. Na deze metingen wordt de gemiddelde waarde weergegeven bij „TEST-L". Druk nu
opnieuw op de MAT toets en aansluitend op de RECHTS toets. Hierna voert u 67 metingen uit op het
hardere gedeelte van beide testblokken. Nadat u ook deze metingen heeft uitgevoerd wordt de
gemiddelde waarde van deze metingen weergegeven bij „TEST-H". Druk nu op de MENU toets om de
nominale waarden van de testblokken in te voeren. Gebruik hiervoor de OMHOOG/OMLAAG
toetsen, om tussen de invoer-vensters te schakelen. Normal-L staat voor het zachte testblok en
Normal-H voor het hardere. Met behulp van de RECHTS/LINKS toetsen kunt u de waarde
verhogen/verlagen. Bij de invoer kunt u met behulp van de SCALE toets instellen hoeveel de waarde
per toetsaanslag verhoogt/verlaagt wordt. Met u klaar met de invoer, dan drukt u op de MENU toets,
om de kalibratie af te sluiten.
De nieuwe kalibratie-instelling verschijnt nu in de kalibratieselectie en is automatisch geselecteerd.
Opmerking: Er kunnen ook kalibraties doorgevoerd worden zonder kalibratieblok, zolang het om
materialen gaat waarvan de hardheid exact bekend is.
Opmerking: Wordt bij een meting met een testblok ↑ of ↓ weergegeven, betekent dat dat de
gemeten waarde het meetbereik van de geselecteerde hardheidsschaal over- of onderschrijdt.
2. Kalibratie met 1 kalibratieblok
De kalibratie met 1 testblok geschiedt analoog aan de kalibratie met twee blokken. Het verschil is dat
er geen metingen voor een TEST-H doorgevoerd hoeven te worden, en dat de nominale waarde van
het tweede testblok niet onder Normal-H ingevoerd hoeft te worden. Druk na de meting van de
TEST-L op de MENU toets, voer de Normal-L waarde in en sluit de kalibratie af door nogmaals op de
MENU toets te drukken.
3. Toleranties (Batch-Modus)
In de kalibratie-instellingen kunt u ook de tolerantiegrenzen instellen. Heeft u de boven- en
ondergrens ingesteld, dan geeft het apparaat bij iedere meting aan of de waarde binnen het
tolerantiebereik ligt of niet. Ligt de gemeten waarde binnen het tolerantiebereik, verschijnt op het
display „PASS". Ligt de waarde buiten het tolerantiebereik, verschijnt op het display „NG". Om de
toleranties in te stellen, gebruikt u de OMLAAG toets, nadat u de Normal-L en de Normal-H waarde
ingesteld heeft. U komt nu bij de punten UP en DOWN. UP Staat voor de bovengrens, DOWN voor de
ondergrens. Het instellen geschiedt als bij het instellen van de Normal-L en de Normal-H waarde.
23