Bedieningshandleiding
Veiligheidsmodule
6. Gebruik en onderhoud
6.1 Functietest
De veiligheidsfunctie van de veiligheidsmodule moet getest worden.
Hierbij moet vooraf het volgende gegarandeerd zijn:
1. Bevestiging
2. Juiste uitvoering van de bedrading en de aansluitingen
3. Eventuele schade aan de behuizing van de veiligheidsmodule
4. Elektrische functie van de aangesloten sensoren en hun invloed op
de veiligheidsmodule en de nageschakelde actoren
6.2 Onderhoud
Wij raden een regelmatige visuele inspectie en functietest aan, inclusief
de volgende stappen:
1. Correcte bevestiging van de veiligheidsmodule controleren
2. Voedingskabel op eventuele beschadigingen controleren
3. Elektrische functie controleren
Als een manuele functietest vereist is om een eventuele
accumulatie van storingen te detecteren, moet deze met de
hieronder opgegeven intervallen uitgevoerd worden:
• minstens een maal per maand voor PL e met categorie
3 of categorie 4 (volgens ISO 13849-1) of SIL 3 met HFT
(Hardwarefouttolerantie) = 1 (volgens IEC 62061);
• minstens alle 12 maanden voor PL d met categorie
3 (volgens ISO 13489-1) of SIL 2 met HFT
(Hardwarefouttoleratnie) = 1 (volgens IEC 62061).
Beschadigde of defecte componenten moeten onmiddellijk
vervangen worden.
4
7. Demontage en afvalverwijdering
7.1 Demontage
De veiligheidsmodule mag uitsluitend in spanningsloze toestand
gedemonteerd worden.
7.2 Afvalverwijdering
De veiligheidsrelaismodule moet op een correcte manier volgens de
geldende nationale voorschriften en wetgevingen afgevoerd worden.
NL
SRB 200X2