Installatievoorschrift MatriX 800-1050/500 RD,ST H
10 Ombouw naar andere gassoort
Dit kan alleen door een juiste branderunit te plaat-
sen. Neem hiertoe contact op met uw leverancier.
Geef bij bestelling altijd het type en serienummer
van het toestel door.
11 Afvoerberekening
Om op een eenvoudige manier te berekenen of de
afvoerconfiguratie in combinatie met uw haard
mogelijk is, maakt u gebruik van de "Faber Flue
App V2":
Deze is gratis beschikbaar en kunt u downloaden
via:
Internet:
Android en PC (Windows Store, (Windows 10)).
APP-store:
iPhone, iPad en Mac.
Google Play:
Android Smartphones en Android tablets.
Daarnaast kunt u als alternatief gebruik maken
van het afvoerberekeningsblad (zie hoofdstuk 13).
De mogelijkheden van afvoerlengtes en de eventu-
ele stuw zijn vastgelegd in een stuwentabel, zie
11.1 t/m 11.2. In de tabel wordt gewerkt met start-
lengte (STL), totale verticale hoogte (TVH) en totale
horizontale lengte (THL).
Startlengte (STL):
Is het eerste gedeelte dat op de haard ge-
plaatst is en vertegenwoordigd een be-
paalde waarde (fig. 12.1, 12.2 en 12.3 A, N
en F). Deze waarde wordt in de bovenste
rij van de stuwentabel weergegeven.
Totale verticale hoogte (TVH):
TVH is het hoogteverschil gemeten vanaf
de bovenkant toestel tot de uitmonding.
Deze kan worden gemeten of worden be-
paald uit de bouwtekening. Ter verduide-
lijking, zie ook de TVH aanduiding in de te-
keningen (fig. 12.1, 12.2 en 12.3).
Totale horizontale lengte (THL):
THL is de totale horizontale lengte en be-
staat uit bochten en pijpen welke geheel
in het horizontale vlak liggen. Zie bochten
I, K en Q en de elementen H, J, L, M, P en
R (fig. 12.1 en 12.2).
15 <
<
<
<
Lengte horizontaal vlak:
De horizontale lengte bestaat uit de ele-
menten H, J, L, M, P en R (fig. 12.1 en
12.2).
Bochten 90° in het horizontale vlak:
Horizontale bochten zijn bochten welke
geheel in het horizontale vlak liggen
(fig. 12.1, 12.2 en 12.3 I, K en Q).
Bochten 45°of 30° in het horizontale vlak:
Horizontale bochten zijn bochten welke
geheel in het horizontale vlak liggen.
Bochten 90° verticaal naar horizontaal
vlak:
Dit zijn de bochten van 90° welke over-
gaan van horizontaal naar verticaal (fig.
12.2 en 12.3 G, O en S).
Bochten 45° of 30 °verticaal naar horizon-
taal vlak:
Dit zijn de bochten van 30° of 45° welke
een verticale versleping onder een hoek
van 45° mogelijk maken (fig. 12.1 B en D).
Buizen onder een hellingshoek:
Dit zijn de pijpen welke onder een hoek
van 30° of 45° verticaal oplopende zijn ge-
plaatst (fig. 12.1 C). Alleen invullen in
combinatie met minimaal 2 stuks 30 of
45° bochten in het verticale deel.
Stuwentabel:
Zie in de stuwentabel bij de juiste verti-
cale (TVH) en horizontale lengte (THL).
Bij een "X" en als de waarden buiten de tabel val-
len, is de combinatie niet toegestaan. Pas dan de
TVH of THL aan.
Indien een waarde aangegeven wordt, controleer
dan of de berekende STL waarde niet lager is dan
aangegeven in de stuwentabel. Indien dit wel het
geval is moet de STL aangepast worden.
De gevonden waarde geeft de instelling van de
stuwwaarde aan.
Wanneer de berekening 0 aangeeft, moet de stuw
op de bovenste positie ingesteld worden.
Wanneer de berekening 110 aangeeft, moet de
stuw op de onderste positie worden ingesteld.
Voor alle andere waarde moeten de tussen liggen-
de standen gebruikt worden.
Standaard is een stuwwaarde ingesteld op 60 zie
fig. 1.5b en 1.6.