Instellingen (Edit functie)
Geavanceerde bewerking 1
Met behulp van de bewerkingsfunctie 1 voor RPN/NRPN kunt u, naast de
instellingen, die onder de eenvoudige bewerkingsfunctie worden beschreven, de
bovengrens en ondergrens van de data invoer MSB (CC#6) van het verzonden RPN/
NRPN bericht aangeven.
1.
Druk op de [EDIT] knop, zodat deze oplicht.
2.
Beweeg de regelaar waaraan u een RPN of NRPN bericht wilt toewijzen iets.
Als de regelaar een knop is, drukt u deze in. Het beeldvenster geeft het
nummer van de geselecteerde regelaar weer.
3.
Controleer de indicatie in het beeldvenster, en druk vervolgens op de
[ENTER] knop.
4.
Draai net zolang aan de VALUE draaiknop tot het beeldvenster 'RP'
weergeeft.
* Als u een NRPN wilt toewijzen, zorgt u ervoor dat 'NP' verschijnt. De rest van de
procedure is hetzelfde als bij RPN.
5.
Druk op de [ENTER] knop.
6.
Draai aan de VALUE draaiknop, of druk op de [A2 (1)] regelaar om de 'RP1'
indicatie (eenvoudige bewerking) op te roepen.
7.
Druk op de [ENTER] knop.
8.
Voer het kanaal in.
9.
Druk op de [ENTER] knop.
10.
Gebruik de VALUE draaiknop of de [A1]-[A8] en [B1]-[B8] regelaars om de
gewenste RPN MSB (CC#101) of NRPN MSB (CC#99) te aan te geven.
11.
Druk op de [ENTER] knop.
12.
Gebruik de VALUE draaiknop of de [A1]-[A8] en [B1]-[B8] regelaars om de
gewenste RPN LSB (CC#100) of NRPN LSB (CC#98) te aan te geven.
13.
Druk op de [ENTER] knop.
14.
Geef het bereik van de data invoer MSB (CC#6) aan.
(-> Het waardebereik (boven/ondergrens) aangeven (p. 45)).
15.
Geef de uitgaande poort aan.
(-> Poortinstelling (p. 65)).
16.
Geeft de voor het regelaartype geschikte knopfunctie aan (p. 64) of maak
virtuele middenklikinstellingen (p. 65).
54