Het leggen van de besturingsleiding van het regelapparaat naar de regenwaterreservoir gebeurt in een
doorvoermantel. Zou een kabelverlenging noodzakelijk zijn, dan moet deze verbinding waterdicht zijn.
De totale lengte van de besturingsleiding mag 80 m. niet overschrijden.
De drieaderige besturingskabel wordt aan het afleesinstrument aan de klemmen S3 (bruin), S2 (zwart) S1
(grijs) aangesloten (zie pagina 4). Daartoe wordt de kabel met de starre kabeleindhulsen eenvoudig in de
desbetreffende bus ingedrukt. Door het interne veermechanisme wordt de kabelk vastgeklemd, d.w.z.
door trekken aan de kabel laat zcih de kabelk niet meer lossen. Voor het lossen moet de witte knop
boven de klem worden gedrukt, zodat de draad wordt vrijgegeven.
De poling van de kabels moet absoluut in acht worden genomen!
7. Kalibrering
De sensorkalibrering gebeurt eerst eenmaal met behulp van een wateremmer. De fijnkalibrering kan dan
achteraf gebeuren, wanneer de sensoriek in de regenwatercisterne hangt en met minimum resp. het
maximum waterniveau werkelijk voorhanden is.
Belangrijk: Eerst het nulpunt kalibreren en eerst dan het 100% niveau.
De sensorkabel wordt tot aan de onderste 0% markering in het water gedompeld, waarbij de kabel op
zijn totale lengte moet worden gestrekt. Dan wordt de onderste, verzonken 0%-kalibreertoets gedrukt
(bijv. stift e.d.). De waarde wordtr ingelezen, wanneer de aanwijzing kort knippert. Analoog gebeurt de
100% kalibrering. Sensorkabel tot aan de 100% markering indompelen en de bovenste kalibreertoets
drukken.
Onderste Markering
Bovenste markering
7