Inhoudsopgave
Advertenties
14
Afbeelding 24: Oplossing D
1
Adapter luchtkanaal
2
Flexibel luchtkanaal
3
Geïsoleerde harde buis
4
Geïsoleerd hard ellebooggewricht
5,7
Wandadapter voor geperforeerde kap, Φ 315
(zie de instructies voor de voorbereiding op
installatie om deze te installeren)
6
Gevelelement, geperforeerde kap
Afbeelding 25: Parallelle luchtinlaat- en afvoer
1.
Installeer eerst de adapter voor het luchtkanaal
op de achterste aansluiting van de toestel.
2.
Plaats het flexibele luchtkanaal in de adapter
voor het luchtkanaal.
3.
Plaats het flexibele luchtkanaal in de
geïnstalleerde wandadapter.
4.
Plaats het harde ellebooggewricht in de
geïnstalleerde wandadapter.
5.
Installeer de harde buis en verbind deze met
het harde ellebooggewricht.
6.
Installeer het flexibele luchtkanaal tussen het
toestel en de harde buis.
7.
Installeer de gevelelementen.
WAARSCHUWING
U moet de luchtkanalen isoleren met een stoom-
resistente isolatie van ten minste 19 mm dik om
condensatie te voorkomen.
Zorg dat de inlaat- en afvoerlucht niet vermengd
17-21-35-10080-01
Installatie-instructies voor VERSI I, VERSI X
worden. Voor voldoende afstand tussen de inlaat- en
afvoeropeningen, zie de instructies voor het
voorbereiden op installatie.
Wanneer u de luchtkanalen installeert op een andere
manier dan hier wordt beschreven, kunnen we de
ononderbroken werking niet garanderen.
5 DE ELEKTRICITEIT INSCHAKELEN
VOORZICHTIG
Sluit het toestel aan op het elektriciteitsnet in
overeenstemming met de relevante normen
en voorschriften.
Sluit het toestel volgens de geldende
nationale voorschriften aan op het net via de
stroomonderbreker die in de bekabeling is
geïnstalleerd.
Gebruik de stroomonderbreker, die contacten
onderbreekt onder de voorwaarden die in
piekcategorie III worden uiteengezet, met een
minimale contactafstand van 3 mm.
Sluit het toestel aan op het net met behulp
van een H05VV-kabel (of vergelijkbaar) met
een passende kabeldoorsnede.
De elektrotechnicus bepaalt de
kabeldoorsnede volgens de
installatiemethode, de afstand van het toestel
tot de elektriciteitskast en het nominale
vermogen.
Het totale elektrische vermogen van de niet-
geïntegreerde onderdelen van het
verwarmingssysteem (pompen, kleppen, enz.)
die door het toestel worden geactiveerd, mag
niet meer zijn dan 500 W. Voorzie deze
onderdelen anders van stroom met een
afzonderlijke stroomvoorziening en verbind
alleen de controlesignalen met het toestel.
Sluit de communicatiekabel gescheiden van
de stroomkabel aan tussen de binnen- en
buitenunits.
De uiteinden van de coaxkabel moeten
worden voorzien van eindhoezen.
1
Massieve draad
2
Flexibele kabel met eindhoes
3
Flexibele kabel
VERSI-systeem
Advertenties
Inhoudsopgave
