Bedieningshandleiding
Veiligheidsstilstandsbewaker
Uitvoering van de
aansluiting:
Min. kabeldoorsnede:
Max. kabeldoorsnede:
2,5 mm², eendradig of meerdradig (incl. adereindhulzen)
Aandraaimoment:
Gewicht:
Afmetingen (H × B × T):
2.5 Veiligheidsclassificatie
Voorschriften:
PL:
Categorie:
PFH:
Gebruiksduur:
3. Montage
3.1 Algemene montage-instructies
De bevestiging gebeurt via snelbevestiging voor DIN rails volgens EN 60715.
3.2 Afmetingen
Afmetingen component (H/B/D): 100 x 22,5 x 121 mm
4. Elektrische aansluiting
4.1 Algemene opmerkingen betreffende de elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting mag uitsluitend in spanningsloze
toestand door gemachtigd en gekwalificeerd personeel
uitgevoerd worden.
Schakelvoorbeelden zie bijlage
Om EMC invloeden te vermijden moeten de natuurkundige
omgevings- en bedrijfsvoorwaarden ter plaatse van
de inbouw van het product voldoen aan de paragraaf
"Elektromagnetische Compatibiliteit (EMC)" van IEC 60204-1.
5. Werkingsprincipe en instellingen
5.1 Werkingsprincipe na het inschakelen van de bedrijfsspanning
Na het inschakelen van de bedrijfsspanning volgt een initialisatiefase,
waarin de veiligheidsmodule haar interne functies en de toestand
van de veiligheidsrelais controleert. Na deze controle worden de
ingangen van de veiligheidsmodule geëvalueerd. De taktfrequentie
van de aangesloten naderingsschakelaars wordt met een vaste
geprogrammeerde grensfrequentie vergeleken. Wordt de onderste
geprogrammeerde frequentie overschreden, dan worden de beide
veiligheidsrelais aangestuurd en het vrijgavecontact gesloten. Wordt de
grensfrequentie aan minstens een ingang overschreden, dan worden
de veiligheidsrelais uitgeschakeld.
Wordt de bovenste of onderste grensfrequentie overschreden, dan
worden de frequenties van de beide naderingsschakelaars vergeleken.
Een afwijking van meer dan 30% wordt als foutief beoordeeld en
weergegeven. De gele LED knippert (zie ISD tabel).
Ingangen
X1: ingang voor naderingsschakelaar 1
X2: ingang voor naderingsschakelaar 2
X3: ingang voor resetschakelaar
Een stijgende (0/1) flank aan X3 wist alle gedetecteerde fouten van
de veiligheidsmodule en leidt tot de uitschakeling van de relais.
Schroefklemmen
0,2 mm²
100 × 22,5 × 121 mm
ISO 13849-1
1,0 x 10
Geldt voor toepassingen tot
max. 50.000 schakelcycli/jaar
en met max. 80 % contactlast.
Afwijkende toepassingen op aanvraag.
Uitgangen
(13/14, 23/24): maakcontacten voor veiligheidsfuncties (vrijgavecontacten)
0,6 Nm
Transistor hulpuitgangen Y1/Y2
190 g
Y1: "Vrijgave"; het vrijgavecontact is gesloten
Y2: "storing"; herkent de veiligheidsmodule een fout/storing, dan schakelt Y2.
Opmerking
De bijkomende uitgangen Y1 en Y2 mogen niet in het veiligheidscircuit
tot d
geïntegreerd worden.
tot 3
De toevoerkabels van de beide naderingsschakelaars (spanningstoevoer)
-7
/ h
moeten zo gelegd worden dat bij kabelbreuk altijd slechts een
naderingsschakelaar zonder spanning valt (stervormige bedrading).
Volgens ISO 13849-1, categorie 3, mag een individuele fout of storing niet
tot het verlies van veiligheid leiden.
20 jaar
6. Gebruik en onderhoud
6.1 Functietest
De veiligheidsfunctie van de veiligheidsmodule moet getest worden.
Hierbij moet vooraf het volgende gegarandeerd zijn:
1. Bevestiging van de veiligheidsmodule
2. De toevoerkabel dient intact te zijn
6.2 Onderhoud
Bij een correcte installatie en doelmatig gebruik vereist de
veiligheidsmodule geen onderhoud.
Wij raden een regelmatige visuele inspectie en functietest aan, inclusief
de volgende stappen:
• Bevestiging van de veiligheidsmodule controleren.
• Voedingskabel op eventuele beschadigingen controleren.
Beschadigde of defecte componenten moeten onmiddellijk
vervangen worden.
7. Demontage en afvalverwijdering
7.1 Demontage
De veiligheidsmodule mag uitsluitend in spanningsloze toestand
gedemonteerd worden.
7.2 Afvalverwijdering
De veiligheidsmodule moet op een correcte manier volgens de
geldende nationale voorschriften en wetgevingen afgevoerd worden.
8. Bijlage
8.1 Aansluitvoorbeelden
De getoonde toepassingsvoorbeelden zijn voorstellen. De gebruiker
moet echter de schakeling en de geschiktheid van het product voor de
specifieke toepassing controleren.
Het schakelvoorbeeld wordt getoond met gesloten
beschermvoorzieningen en in spanningsloze toestand. Inductieve
verbruikers (externe relais enz.) moeten via een aangepaste schakeling
ontstoord worden.
Het leggen van de verbindingskabels van de naderingsschakelaar
gelegd in zones met een sterke stoorstraling (bijv. niet ontstoorde
frequentieomvormers, voedingskabels van sterke aandrijvingen, enz.)
moet vermeden worden; eventueel moeten afgeschermde kabels
gebruikt worden.
NL
FWS 1205
3