Overzicht
Algemene richtlijnen
Technische kenmerken
1.3 RICHTING EN HELLINGSHOEK VAN
DE ZONNEKOLLEKTOR
De goede werking van de zonne-
collector is afhankelijk van de juis-
te opstelling.(Afwijking van de
zuid-richting en helling t.o.v. het
horizontaal vlak)
De maximale werkingsgraad wordt
bij loodrechte inval van de zonne-
stralen op de zonnecollector be-
reikt.
Voor de hellingshoek zijn de ver-
schillende zonnestanden tijdens de
zomer en winter maatgevend.
De theoretisch beste werkings-
graad voor het nuttig gebruik ma-
ken van zonne-energie bereikt
men door een zonnecollector die
de zonnebaan en de zonnehoogte
te laten volgen. In de praktijk wor-
den enkel grote oppervlakten we-
tenschappelijk zo gestuurd.
In de praktijk wordt de collector
vast gemonteerd, waarbij men re-
kening houdt met de zuidelijke
richting en met een hellingshoek
van circa 40°-60°
Afwijkingen van deze ideale rich-
tingen gaan gepaard met een pro-
centuele vergroting van het collec-
toroppervlak Deze gegevens zijn
af te leiden uit de hiernaast ver-
melde tabellen.
1.4 Dekkingsgraad van zonne-
installaties
Doordat in onze regionen zeer ver-
schillende stralingswaarden in de
maanden zijn, is het zeer belang-
rijk reeds tijdens de projectfase
van de zonne-installatie in overwe-
ging te nemen wat de jaarlijkse
"dekkingsgraad" zal worden.
In principe streeft men, tijdens de
maanden met de hoogste stra-
lingswaarden naar een dekkings-
graad van 100 % te bereiken, wat
een gemiddelde jaar dekkings-
graad van ongeveer 60 % ople-
verd.
Graden
Invloed van de dakoriëntering op
de op te vangen straling
Afwijkingen van de exacte
W-O richting tot 10° blijven zonder invloed
Houdt men echter geen rekening
met de stralingswaarden, en over-
dimensioneerd men een installatie,
dan zal de jaarlijkse benutting-
graad hoger zijn, doch zal de
warmteproductie in de maanden
met de grootste instraling te groot
zijn, wat tot oververhitting kan lei-
den.
5