* Als de tester gebruikt wordt in de nabijheid van een installatie die
elektromagnetische storingen genereert, kan het gebeuren dat de uitlezing niet
stabiel is en de weergegeven waarden foutief.
* Let erop dat de batterij correct geïnstalleerd is.
* Gebruik de tester enkel bij een temperatuur van 0 tot 50°C en een relatieve
vochtigheid van minder dan 80%.
* Respecteer deze temperatuur en vochtigheid eveneens voor het opbergen
van het toestel en stel het nooit bloot aan zonnestralen.
* Vervang de batterij niet als de tester nog aangeschakeld is.
* Als het toestel een tijdje niet gebruikt wordt, haal de batterij er dan uit.
* Schakel het toestel uit na de test.
* !!! De maximale nominale spanning voor de spanningsklemmen t.o.v. de
aarde bedraagt 1000V, Cat. II, 600V Cat. III.
3.2. Meten van wisselspanning
* Zet de functieschakelaar op V∼.
* Verbind de probes met de geleiders voor de meting.
3.3. Meten van gelijkspanning
* Zet de functieschakelaar op V
* Verbind de probes met de geleiders voor de meting.
3.4. Meten van continuïteit en weerstand
* Zet de functieschakelaar op Ω .))).
* Let erop dat de stroom naar de testkring uitgeschakeld is. Verbind de
meetsnoeren met de stroomkring.
* Men hoort een geluidssignaal als de weerstand van de stroomkring lager is
dan 25Ω. Is deze hoger dan 300Ω dan is er geen signaal.
3.5. Meten van wisselstroom
* Zet de functieschakelaar op A∼.
* Verwijder de probes uit de testpunten.
* Plaats de geleider tussen de klauwen (gearceerde zone op fig. 2).
4. ONDERHOUD
4