Voeding
Sluit de batterij aan. Let op de polariteit. Sluit de bruine fase draad aan op de L klem,
de blauwe nul draad op de N klem en de oranje signaaldraad op de klem met het "puls"
teken. Als de spanning wordt aangesloten knippert de rode LED snel gedurende
15 seconden en daarna flitst de rode LED elke 10 seconden ter controle.
Montage van de rookmelder
Keuze van de montageplaats
De rookmelder moet worden
geïnstalleerd volgens de normen in:
• in risicoruimten zoals woonkamers, hal,
overloop kinderkamers, zolders of
bewoonde kelderverdiepingen...),
• bij voorkeur in het midden van de ruimte
op het plafond,
• op een afstand van meer dan 50 cm van
enig obstakel muur, scheidingswand, balk
hoger dan 15 cm. Indien de gang smaller
is dan 1 m moet de rookmelder in het
midden worden gemonteerd.
• aan elk uiteinde van een lange gang
(+10 m).
Als de rookmelder onmogelijk op een
horizontaal plafond kan worden bevestigd
dan mag montage op een schuin plafond
volgens voorschriften in de norm.
Rookmelder mag niet gemonteerd
worden:
• vertikaal op de wand
• dichtbij (minimale afstand 50 cm) een
elektronische ballast,
laagspanningstransformator,
spaarlampen,
• op zeer stoffige plaatsen,
• in plaatsen waar de temperatuur kan
uitkomen boven de +50°C of onder de
-10 °C, wat de werking van de detector
negatief kan beïnvloeden,
• op een afstand van minder dan 1 m
van verwarmings-, koel- en ventilatie-
openingen; het zou kunnen dat de rook
wordt afgevoerd,
• op een afstand van minder dan 6 m van
een schoorsteen of een houtkachel; de
verbrandingsrook kan een ongewenst
alarm doen afgaan,
• in een ruimte waar rook en waterdamp
een ongewenst alarm kunnen doen
afgaan,
• in een ruimte waar er kans is op
condensatie of vocht (badkamers,
wasplaatsen...), gebruik hiervoor de
hittemelder
• boven in de nok van het dak.
4