Bedieningshandleiding
Noodstopstation
3.2 Afmetingen
Alle maten in mm.
Afmetingen noodstopstation NAS 311 AS
85
M
M12
3.3 Afmetingen Noodstop Station NAS 311 AS M
Afmetingen Noodstop Station NAS 311 AS MH
5
M
85
4. Elektrische aansluiting
4.1 Algemene opmerkingen betreffende de elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting mag uitsluitend in spanningsloze
toestand door gemachtigd en gekwalificeerd personeel
uitgevoerd worden.
Het noodstopstation NAS 311 AS wordt via de AS-Interface kabel
gevoed.
De aansluiting op het AS-Interface systeem gebeurt via een M12
stekker. De stekker M12 heeft een A-codering, de aansluitconfiguratie
is (volgens EN 50295) als volgt vastgelegd:
vrij
4
1
AS-Interface + (bruin)
5. Functies en configuratie
5.1 Het slave adres programmeren
Het slave adres wordt via de M12 stekker geprogrammeerd. Via een
AS-i busmaster of met behulp van een handprogrammeerder kan een
adres van 1 tot 31 ingesteld worden.
37,8
M12
97,8
60
20
29
14
22
29
AS-Interface - (blauw)
3
2
vrij
5.2 Configuratie van de veiligheidsmonitor
Het noodstopstation NAS 311 AS moet in de configuratiesoftware
ASIMON met de volgende veiligheidsmodule geconfigureerd worden.
(zie ook ASIMON handleiding).
Tweekanalig gedwongen uitgevoerd
• Aanlooptest in optie
• Reset ter plaatse optioneel
De configuratie van de veiligheidsmonitor moet door
een bevoegde veiligheidsexpert / veiligheidsbeambte
gecontroleerd en geaccordeerd worden.
5.3 Statussignaal veiligheidsvrijgave
Het statussignaal "veiligheidsvrijgave" van een Safety at Work slave
kan cyclisch via de AS-i master afgevraagd worden door de besturing.
Daartoe worden de 4 ingangsbits met de wisselende SaW code van
een Safety at Work slave via een OR-schakeling geëvalueerd ten
opzichte van 4 ingangen in de besturing.
5.4 Diagnosefuncties
LED aanduidingen (intern)
De LED's aan de interne AS-i module hebben de volgende
betekenis:
LED groen (PWR): AS-interface toevoerspanning
LED rood
AS-Interface communicatiefout of slave adres =
(FAULT):
0 of periferiefout
LED geel (S-I1):
Contact 1
LED geel (S-I2):
Contact 2
6. Gebruik en onderhoud
6.1 Functietest
De veiligheidsfunctie van de veiligheidsschakelaar moet getest worden.
Hierbij moet het volgende gecontroleerd worden:
• Stevige bevestiging van het gemonteerde apparaat.
• Juiste uitvoering van de wartelinvoer en de aansluitingen.
• Visuele controle op eventuele beschadiging van het noodstop station.
6.2 Onderhoud
De werking van het noodstopstation moet op regelmatige basis
gecontroleerd worden.
Vereiste voor het onderhoud: we wijzen erop dat de
veiligheidsfunctie minstens een maal per jaar geactiveerd
moet worden als test!
Beschadigde of defecte componenten moeten onmiddellijk
vervangen worden.
7. Demontage en afvalverwijdering
7.1 Demontage
De veiligheidsschakelaar mag uitsluitend in spanningsloze toestand
gedemonteerd worden.
7.2 Afvalverwijdering
De veiligheidscomponent moet op een correcte manier volgens de
geldende nationale voorschriften en wetgevingen afgevoerd worden.
NL
3