Instructies
• Bepaal de fasesequentie met behulp van een
fasemeter om de fasevolgorde van de lijnfases
L1, L2 en L3 te bekomen.
• Verbind lijnfases L1, L2 en L3 respectievelijk
met hoofdschakelaaraansluitingen T1, T2 en T3.
8 – Het systeem vullen
• Start de compressor nooit terwijl deze vacu-
um is. Laat de compressor uitgeschakeld.
• Gebruik uitsluitend het koelmiddel waarvoor
het apparaat is bestemd.
• Vul koelmiddel in vloeibare fase in de con-
densor- of vloeistofopening. Zorg voor een
trage vulling van het systeem tot 4-5 bar voor
R404A en tot ong. 2 bar voor R134a.
• De resterende vulling wordt uitgevoerd tot de
installatie een stabiel nominaal niveau heeft
bereikt tijdens de werking.
• Laat de vulcilinder nooit aangesloten op het
circuit.
9 – De elektronische controller instellen
• Het apparaat is uitgerust met een elektroni-
sche controller die voorgeprogrammeerd is
met parameters die geschikt zijn voor gebruik
met het apparaat. Raadpleeg de handleiding
RS8GD302 voor meer informatie.
• Het scherm van de elektronische controller
toont standaard de temperatuurwaarde voor
de aanzuigdruk in °C. Druk op de onderste
knop (afbeelding 3) om de temperatuurwaarde
voor de condensatiedruk weer te geven.
De elektronische controller is standaard inge-
steld voor gebruik met koelmiddel R404A. Als er
een ander koelmiddel wordt gebruikt, moet de
koelinstelling gewijzigd worden;
• Druk gedurende enkele seconden op de bo-
venste knop. De kolom met de parametercodes
wordt weergegeven.
• Druk op de bovenste en onderste knop om pa-
rametercode o30 te zoeken.
• Druk op de middelste knop tot de waarde voor
deze parameter wordt weergegeven.
• Druk op de bovenste en onderste knop om
een nieuwe waarde te selecteren: 2 = R22,
3 = R134a, 13 = gedefinieerd door de gebruiker,
17 = R507, 19 = R404A, (20 = R407C).
• Druk op de middelste knop om de geselecteer-
de waarde te bevestigen.
10 – Controle voor ingebruikname
Gebruik veiligheidsapparatuur zoals een druk-
schakelaar en een mechanische veiligheidsklep in
overeenstemming met de algemene en plaatselijke
voorschriften en veiligheidsnormen. Zorg ervoor
dat deze apparatuur actief is en correct is ingesteld.
Controleer of de instellingen van hogedruk-
schakelaars en veiligheidskleppen niet hoger zijn
dan de maximale werkdruk van de systeemon-
derdelen.
• Controleer of alle elektrische verbindingen
correct zijn doorgevoerd en voldoen aan de
plaatselijke regelgeving.
• Als er een carterverwarming moet worden ge-
bruikt, moet deze minstens 12 uur voor de eerste
opstart ingeschakeld worden (voor carterverwar-
mingen met riemweerstand moet dit opnieuw ge-
beuren als het apparaat lang niet werd gebruikt).
• Het apparaat is uitgerust met een hoofdschake-
laar met overbelastingsbeveiliging. De overbe-
lastingsbeveiliging is standaard ingeschakeld.
Wij raden u echter aan deze waarde te controle-
ren vooraleer u het apparaat in gebruik neemt.
U vindt de waarde voor de overbelastingsbevei-
liging terug op het bekabelingsschema op het
voorpaneel van het apparaat.
11 – Opstarten
• Start het apparaat nooit wanneer er geen
koelmiddel is gevuld.
• Alle kleppen moeten in de open positie staan.
• Zorg ervoor dat het apparaat en de voeding
op elkaar afgestemd zijn.
• Controleert of de carterverwarming werkt.
• Controleer of de ventilator ongehinderd kan
draaien.
• Controleer of de beschermingsfolie is verwij-
derd van de achterzijde van de condensor.
• Breng de HP/LP-druk in evenwicht.
• Bij het aanzetten van het apparaat moet deze
meteen starten. Als de compressor niet start,
controleer dan de bedrading en de spanning
op de aansluitingen.
• Een eventuele omgekeerde draairichting van een
driefasige compressor kan worden gedetecteerd
aan de hand van de volgende kenmerken:
de druk in de compressor neemt niet toe, de
compressor maakt abnormaal veel lawaai en de
compressor verbruikt abnormaal weinig energie.
Schakel in dat geval het apparaat onmiddellijk uit
en sluit de fases aan op de correcte aansluitingen.
• Als de draairichting correct is, geeft de lage-
drukaanduiding op de controller (of de lage-
drukmeter) een afnemende druk weer en geeft
de hogedrukaanduiding (of de hogedrukmeter)
een toenemende druk weer.
12 – Controleren met het apparaat ingeschakeld
• Controleer de draairichting van de ventilator.
De lucht moet via de condensor naar de venti-
lator stromen.
• Controleer het stroomverbruik en voltage.
• Controleer op oververhitting van de afzuiging
om het risico op vloeistofslag te verminderen.
• Als er een kijkglas voorzien is, bekijk dan het olie-
niveau aan het begin en tijdens de werking om
te controleren of het olieniveau zichtbaar blijft.
• Respecteer de werkingslimieten.
• Controleer alle buizen op abnormale trillin-
gen. Bewegingen van meer dan 1,5 mm moe-
ten worden gecorrigeerd, bijvoorbeeld met
leidingbeugels.
FRCC.EI.019.A1.10 © Danfoss Commerciële Compressoren 12/11
• Voeg indien nodig extra koelmiddel toe in vloei-
bare toestand aan de lagedrukzijde, zo ver mo-
gelijk van de compressor verwijderd. De com-
pressor moet draaien tijdens dit proces.
• Overlaad het systeem niet.
• Laat nooit koelmiddel ontsnappen in de at-
mosfeer.
• Voer een algemene inspectie uit van de instal-
latie voordat u de locatie verlaat en controleer
op netheid, lawaai en lekken.
• Noteer het type en de hoeveelheid koelmid-
del en ook de werkomstandigheden als refe-
rentie voor toekomstige inspecties.
13 – Noodwerking zonder controller
Als de controller het begeeft, kunt u de koel-
groep blijven gebruiken als u de standaardbe-
drading voor de controller (afbeelding 4) wijzigt
naar een tijdelijke bedrading (afbeelding 5), zoals
hieronder wordt weergegeven.
Deze aanpassing mag alleen door bevoegde
elektriciens worden uitgevoerd. Houd rekening
met de geldende wetgeving.
Koppel de voeding van de koelgroep los (zet
de hoofdschakelaar van de hardware uit).
• Contact met de kamerthermostaat moet mo-
gelijk zijn om over te schakelen naar 250 Vac.
• Koppel kabel 22 (veiligheidsingang DI3) en
kabel 24 (kamerthermostaat DI1) los en breng
deze samen met een geïsoleerde aanslui-
tingsbrug van 250 Vac 10 mm².
• Verwijder kabel 25 (kamerthermostaat DI1),
kabel 6 (voeding ventilator) en kabel 11 (voe-
ding compressor) en breng deze samen met
een geïsoleerde aansluitingsbrug van 250 Vac
10 mm². Een ventilatordrukschakelaar of een
ventilatorsnelheidsregelaar kan serieel wor-
den aangesloten op kabel 6.
• Koppel kabel 14 (carterverwarming) los en
sluit deze aan op compressorschakelaar K2
aansluiting 22.
• Koppel kabel 12 (voeding carterverwarming)
los, maak deze kabel 0,4 m langer met behulp
van een aansluitingsbrug van 250 Vac 10 mm²
en een bruine kabel van 1,0 mm², en sluit deze
aan op compressorschakelaar K2 aansluiting 21.
• Verwijder het grote aansluitingsblok van de
controlleraansluitingen 10 tot 19.
• Schakel de voeding van de koelgroep in (zet
de hoofdschakelaar van de hardware aan).
14 – Onderhoud
Schakel het apparaat altijd uit met de hoofd-
schakelaar voor u de ventilatordeur opent.
De interne druk en oppervlaktetemperatuur
zijn gevaarlijk en kunnen permanente letsels ver-
oorzaken. Onderhoudstechnici en installateurs
moeten over de juiste vaardigheden en het juiste
materiaal beschikken. De leidingtemperatuur kan
meer dan 100°C bedragen en ernstige brandwon-
den veroorzaken.
3