Voorkom dat er voorwerpen in de buiten-
band terechtkomen. Zorg ervoor dat de binnen-
band niet gevouwen en gedraaid is. Verzeker u
ervan dat de velglint alle spaaknippels bedekt en
niet beschadigd is.
Zet een kant van de buitenband op de velg.
• Duw een zijkant van de band helemaal in de
velg.
• Steek het ventiel door het ventielgat van de
velg en leg de binnenband in de buitenband.
• Schuit de tweede zijkant van de buitenband
met de bal van de hand over de velgrand.
• Controleer of de binnenband goed zit.
• Bij Dunlop- of Blitz-ventielen: plaats het ven-
tielinzetstuk weer terug en schroef de boven-
moer vast.
• Pomp de binnenband iets op.
• Controleer of de band goed zit en de rondloop
aan de hand van de controlering op de zijkant
van de band. Corrigeer de positie van de band
met de hand als deze niet rond loopt.
• Pomp de binnenband op tot de aanbevolen
bandenspanning is bereikt.
28 29
Montage
1.
• Breng het wiel vanaf de onderzijde tussen de
uitvaleinden. De naaf moet hierbij in de be-
doelde geleiding in het linker uitvaleinde glij-
den (1).
• De kabel die vanaf de moter loopt, moet zich on-
der de liggende achtervork bevinden.
• Let erop dat de ketting juist op het tandwiel
ligt.
2.
• Steek de cardanas in de uitvaleinden en de
naaf. Draai deze met 20 Nm vast (2).
3.
• Monteer eerst de kleinere stekker (a) en schroef
deze vast. Monteer vervolgens de grotere stek-
ker (b) en schroef deze vast. (3).
4.
• Plaats eerst de dunnere kabel (a) in de kabel-
20 Nm
geleiding. Druk deze er in totdat hij vastklikt.
Plaats vervolgens de grotere kabel (b) in de ka-
belgeleiding en herhaal de stappen. (4)