In werking stellen
6.4 Instellingen installateur
Het is mogelijk nog meer instellingen van de besturingsunit te
veranderen. Omdat sommige instellingen van invloed zijn op
parameterset voor de installateur geplaatst. Deze parameters
mogen dan ook uitsluitend door de installateur worden gewij-
zigd. Hoe deze kunnen worden gewijzigd staat vermeld in pa-
ragraaf 6.7.2.
dan wel onderdruk (-) worden gezet.
opgegeven waarde in [m
tor.
Negatieve onbalans (-): de toevoerventilator ventileert de
opgegeven waarde in [m
tor.
I2. Geen contact stap.
Deze instelling bepaald de ventilatiestand wanneer geen
hier op de ingestelde ventilatiestand draaien.
I3. Perilex L2 stap.
Bepaalt de ventilatiestand wanneer L2 van de perilexkabel
spanning krijgt. Er kan worden gekozen tussen stand 2 en
stand 3.
I4. Switch lijn1 stap.
Bepaalt welke stand van de standenschakelaar overeen-
komt met lijn1 op de besturingsunit.
I5. Switch lijn2 stap.
Bepaalt welke stand van de standenschakelaar overeen-
komt met lijn2 op de besturingsunit.
I6. Switch lijn3 stap.
Bepaalt welke stand van de standenschakelaar overeen-
komt met lijn3 op de besturingsunit.
I7. Is onbalans toelaatbaar?
Hiermee wordt bepaald of bijvoorbeeld de vorstregeling
mag ingrijpen op de balans.
I8. Bypassmodus.
Hierbij kan worden gekozen uit 3 situaties:
Modus 0
Hierbij wordt de bypassklep niet geschakeld
Modus 1
Hierbij wordt de bypassklep- indien aanwezig-
(standaard
geopend als aan de temperatuurvoorwaarden
instelling)
wordt voldaan
Modus 2
Hierbij gaat de toevoerventilator op een zo laag
mogelijk toerental draaien indien aan de tempe-
ratuurvoorwaarden wordt voldaan
I9. Hysterese bypass.
Hiermee kan worden opgegeven hoeveel de binnentem-
3
/h] minder dan de toevoerventila-
3
/h] minder dan de afvoerventila-
Renovent HR Medium/Large 2e druk augustus 2007
peratuur mag worden verlaagd alvorens de bypass sluit of
de toevoerventilator het normale toerental gaat draaien.
I10. Constante druk uitgeschakeld.
Hiermee kan worden bepaald of de ventilatoren in alle ge-
paalde weerstand constant druk gaan draaien.
I11. Voorverwarmer
Hiermee wordt opgegeven of een voorverwarmer op de
basisprint of de optieprint aangesloten is.
Instelling I11
Situatie
0
Geen voorverwarmer (uit)
Voorverwarmer aangesloten op basisprint of
1
optieprint
I12. Temperatuur voorverwarmer
Hiermee wordt offset temperatuur voorverwarmer inge-
steld.
I13 Filtermelding
led van de 3-standenschakelaar.
I14 Aanwezigheid optieprint
Hiermee wordt aangegeven of een optieprint is gemon-
teerd.
Keuze instelling wanneer een WTW samen met CV wordt
dien I15 = 1).
Instelling I16
1
2
3
I17 Repeteertijd in uren van het uitschakelen van de onder I16
I18 Maximale uitschakeltijd in seconden van de onder I16 ge-
I19 Minimale uitschakeltijd in seconden van de onder I16 ge-
WTW.
Voor fabrieksinstelling installateur zie de tabel paragraaf 6.7.3.
Hoofdstuk 6
Situatie ventilator(en)
Afvoer ventilator uit
Toevoer ventilator uit
Beide ventilatoren uit
19
-
-