Bedieningshandleiding
Veiligheidsmodule
5.3 Instructies voor de instelling
Volgens DIN EN 61496-1 (paragraaf A.7.2.2) moet een uitval van de
signaallamp ertoe leiden dat een overbrugde toestand verhinderd
wordt. De signaaluitgang L84 dient ervoor om bij een defect van
slechts een van de beide mutinglampen de noodstopfunctie van de
SRB 202MSL niet onmiddellijk gedwongen te activeren, maar om de
operator de mogelijkheid te geven, de defecte lamp ten gepaste tijde te
vervangen. Deze functie verhoogt de beschikbaarheid van het systeem
en zorgt ervoor dat een relatief dure installatie niet uitvalt omwille van
een defect van een eenvoudige lamp. Om deze signaaluitgang in te
stellen moeten de volgende stappen gevolgd worden:
• Voordat de verzorgingsspanning (24 VDC) van de SRB 202MSL
ingeschakeld wordt, moet de correcte aansluiting gecontroleerd
worden en moet een mutinglamp aan de uitgangen LA1 en LA2
aangesloten worden (min. 150 mA, max. 500 mA).
• Om de signaaluitgang L84 in te stellen, moet de behuizing worden
geopend. De frontklep wordt geopend door een sleufschroevendraaier
in de deksel-uitsparing bovenaan en onderaan te steken en
voorzichtig hiermee te wrikken (zie Afb. 2). Als de frontklep geopend
is, moeten de ESD vereisten nageleefd worden. Na de instelling moet
de frontklep teruggeplaatst worden.
• Breng de SRB 202MSL in mutingtoestand (bedien de sensoren S1 en
S2 binnen het tijdvenster).
• Controleer of de mutinglamp brandt.
• Sluit een voltmeter aan op uitgang L84 en de 0 V potentiaal en draai
de lampentrimmer R1 (Afb. 3) totdat de signaaltoestand van uitgang
L84 van 0 V in 24 V verandert.
• Verwijder de mutinglamp aan de uitgangen LA1 en LA2. De
signaaltoestand van uitgang L84 verandert in 0V. Sluit de mutinglamp
opnieuw aan.
• De ingestelde lampenstroom moet op de frontafdekking vermeld
worden.
A1 X1 X2 MR
A1 X1 X2 MR
LA1 13 23 L54
LA1 13 23 L54
S11 S12 S13
S11 S12 S13
U
U
B
B
U
U
i
i
K1
K1
SRB 202MSL
SRB 202MSL
K2
K2
K3
K3
K4
K4
L84: 0,24 A
L84: 0,24 A
K5
K5
LA
LA
S21
S21
S22
S22
S23
S23
X23 L84 X13
X23 L84 X13
LA2 14
LA2 14
24
24
A2
A2
Afb. 2
4
R1
Afb. 3
6. Gebruik en onderhoud
6.1 Functietest
De veiligheidsfunctie van de veiligheidsmodule moet getest worden.
Hierbij moet vooraf het volgende gegarandeerd zijn:
1. Bevestiging
2. Juiste uitvoering van de bedrading en de aansluitingen
3. Eventuele schade aan de behuizing van de veiligheidsmodule
4. Elektrische functie van de aangesloten sensoren en hun invloed op
de veiligheidsmodule en de nageschakelde actoren
6.2 Onderhoud
Wij raden een regelmatige visuele inspectie en functietest aan, inclusief
de volgende stappen:
1. Correcte bevestiging van de veiligheidsmodule controleren
2. Voedingskabel op eventuele beschadigingen controleren
3. Elektrische functie controleren
Beschadigde of defecte componenten moeten onmiddellijk
vervangen worden.
7. Demontage en afvalverwijdering
7.1 Demontage
De veiligheidsmodule mag uitsluitend in spanningsloze toestand
gedemonteerd worden.
7.2 Afvalverwijdering
De veiligheidsrelaismodule moet op een correcte manier volgens de
geldende nationale voorschriften en wetgevingen afgevoerd worden.
8. Bijlage
8.1 Aansluitvoorbeelden
Het voorbeeld toont een tweekanalige aansturing van 2
mutingsensoren en een externe master resetknop
• Vermogensvlak: tweekanalige aansturing, geschikt voor
contactversterking of contactvermenigvuldiging via externe relais met
gedwongen schakelende contacten.
• De sturing herkent kabelbreuken en aardlekken in het
bewakingscircuit.
• Dwarssluitingen tussen de besturingscircuits worden herkend.
• Elektronische smeltveiligheid F1: 1,25 A
•
= Terugkoppeling
S
J
K
S1
S3
S2
B
S
Master- J
K
A
A1
MR X1 X2
S11
S12 S13 S21 S22 S23 L84
+
–
+
F1
a)
K1
K2
K3
K4
K5
A2
Afb. 4
a) Besturing en lampenbewaking
NL
SRB 202MSL
(Afb. 4)
J
S4
L54 LA1 LA2 X13
13
23 X23
–
F2
K1
K2
F3
K3
K4
K5
14
24
K
K
A
B
L
K
A
K
B
N