1. OVERZICHT EN
BASISBEDIENINGEN
1-1.
1-2.
1-4.
1-6.
1-8.
1-1. Displaypaneel
De volgende 2 typen schermen worden afgebeeld.
Monitormodus-scherm
Monitormodus-scherm is het beginscherm van dit apparaat.
De basis bewerking wordt uitgevoerd in het beeldscherm.
Zie ook de individuele instellingen voor het instellen van het
Scherm.
1-2. Aan/Uit-toets
Start of stopt de werking.
OPMERKINGEN
De Aan/Uit-toets kan niet bediend worden op schermen
anders dan het „Monitormodus-scherm".
1-3. LED-lamp (werkingsindicator)
Deze brandt wanneer de binnenunit in werking is. Het knip-
pert wanneer er een fout is opgetreden.
1-4. MODE (modus)-toets
Druk op de [
]-toets
om de werkingsmodus te
selecteren.
Automatisch
Koel
OPMERKINGEN
Beschikbare modi verschillen afhankelijk van de systeem-
confi guratie en het type / werkomstandigheden van de
binneneenheid. Modi die niet beschikbaar zijn worden niet
weergegeven en worden overgeslagen.
Nl-3
1-3.
1-5.
1-7.
1-9.
1-10.
Instellingsscherm
(Ex. Luchtstroomrichtingsin-
stelling)
Droog
Ventilator
Warmte
1-5. FAN (ventilator)-toets
Door op de [
] knop te
drukken zal worden geschakeld
tussen de ventilatorsnelheden.
VRF-systeem
Automatisch
Hoog
Ander systeem
Automatisch
Hoog
OPMERKINGEN
Als Droog is geselecteerd, kan de ventilatorsnelheid alleen
op Automatische worden ingesteld.
1-6.
,
Toetsen
(Stel temperatuur in-toetsen)
De temperatuur wordt ingesteld terwijl het „Monitormodus-
scherm" wordt weergegeven.
toets: Verhogen
toets: Lager
Wordt gebruikt om instellingsitems te selecteren gedurende
de Instellingsschermweergave.
OPMERKINGEN
Wanneer de werking functie is ingesteld op de ventilator,
kan de temperatuur niet worden ingesteld.
1-7.
,
Toetsen
Wordt gebruikt om instellingsitems te selecteren gedurende
de weergave van het instellingsitems-selectiescherm.
1-8. MENU-toets
Druk op de [
]-toets om het instellingsitems-selectie-
scherm weer te geven.
Raadpleeg „2. MENU-INSTELLINGEN".
1-9. ENTER-toets
Wordt gebruikt om instellingsitems en instellingen in te voe-
ren.
1-10. Ruimtetemperatuursensor (binnen)
Detecteert omgevingstemperatuur van de eenheid.
Med
Laag
Med
Laag
Rustig