CONTROLEREN VAN ONDERDELEN
CONTROLE VOOR HET RIJDEN
Inspecteer uw voertuig elke keer voordat u erop rijdt. De controlepunten die hier worden vermeld,
nemen slechts enkele minuten in beslag om te worden geïnspecteerd en op de lange termijn kun-
nen ze tijd, kosten en mogelijk uw leven sparen.
CONTROLEPUNT
Banden
Voor en achterremmen
Claxon
Lichten
Instrumentpaneel
Contactschakelaar
Spiegels
Handvaten
Balhoofdlagers
Voor- en achteras
Bevestigingen
Batterij niveau
Zekering
AANDACHTSPUNTEN TIJDENS HET RIJDEN
1. Uw rijvaardigheden ontwikkelen in een groei proces. Zelfs als je op een ander voertuig hebt
gereden, neem dan de tijd om vertrouwd te raken met de omgang en werking van dit voertuig.
Oefen in een veilige omgeving totdat je je vaardigheden hebt opgebouwd en wen aan de grootte
en het gewicht van het voertuig. Onervaren bestuurders hebben een grotere kans om betrokken te
raken in een ongeval.
2. Zorg tijdens het gebruik van het voertuig dat de OL-beveiligingsschakelaar op ON staat, zet dan
de contactschakelaar aan en zet de rijschakelaar op ON. Wanneer de P-indicator overschakelt naar
de READY-indicator, draai dan langzaam aan de gashendel om de motor te activeren, waardoor de
snelheid van het voertuig omhoog gaat. Draai niet snel of bruusk aan de gashendel.
3. Bij het starten van de motor zal u een zoemend geluid horen. Dit is een normaal verschijnsel
doordat in de motor een magnetisch veld zit. Dit zal veranderen / verminderen naarmate het
motor-toerental wijzigd.
4. Om overbelasting te voorkomen zorg er dan voor dat je niet herhaaldelijk kortstondig gas geeft
en onmiddelijk remt.
5. Versnel niet wanneer u bergaf rijdt; blokkeer de remmen niet, anders bestaat de kans dat uw
voertuig slipt en u betrokken raakt bij een ongeval.
6. Gebruik uw richtingaanwijzer wanneer u verandert van richting.
7. Wees voorzichtig tijdens wanneer het wegdek nat ligt en pas uw snelheid aan naar de
omstandigheden. Rijd niet met het voertuig in diep water om schade aan de motor te voorkomen.
8. Gelieve het voertuig niet met één hand te bedienen.
14
ACTIE
Controleer de staat en bandendruk
Controleer de slijtlimiet en werking
Controleer de werking
Controleer de werking
Controleer de werking
Controleer de werking
Controleer zichtbaarheid / netheid
Controleer de werking en montage
Controleer de vastheid, indien nodig invetten
Controleer de bevestigingen, draai aan waar nodig
Controleer de bevestigingen, draai aan waar nodig
Controleer het batterij niveau, laadt bij indien nodig
Controleer of de zekering aan staat, of zet op "ON"