Afbeelding 10
1-pijpssysteem
R
Afbeelding 11
1-pijpssysteem
Afbeelding 12
2-pijpssysteem
2-pijpssysteem
BMV3 / BMV4 / BMV5 : 662Y1000 • C
2.7.
Olietoevoer
De constructie en installatie van het systeem moeten worden
uitgevoerd volgens DIN 4755. Plaatselijke regelgeving moet in
acht worden genomen. De olieleidingen moeten zo op de brander
worden aangebracht dat de olieslangen spanningvrij kunnen worden
aangesloten. In de aansluiting aan de aanzuigzijde dient een oliefilter
met een snelsluitende klep te worden geplaatst. In de retourleiding
moet een terugslagklep worden aangebracht. De brander kan worden
bediend met een 1- en 2-pijpssysteem. De standaarduitvoering is
voorzien van een brander voor een 2-pijpssysteem De onderdruk
in de aanzuigleiding mag niet meer dan 0,4 bar bedragen. Bij een
aanzuighoogte van meer dan 3,5 m dient een circulatiepomp te
worden geïnstalleerd. In geval van een circulatiepomp of een olietank
die hoger is geplaatst dan de branderpomp, moet de brander worden
gebruikt als 1-pijpssysteem. Indien de brander wordt gebruikt
als 1-pijpssysteem, moet retourstroom R worden gesloten bij de
branderpomp en moet schroef G worden verwijderd (zie afb. 11).
De druk in de olieleiding mag niet meer dan 1,5 bar bedragen. Nadat
de installatie van de olieleidingen is voltooid, moet een lekkagetest
volgens DIN 4755 worden uitgevoerd met een druk van ten minste 5
bar. Tijdens de lekkagetest mag de brander niet zijn aangesloten.
2.8.
Afmetingen olieleiding (zie. afb. 12)
Nominaal vermogen
van de ketel (kW)
Binnendiameter Ø (mm)
H* (m)
0
1
2
*H = Niveauverschil in m (gegeven voor zwavelarm EL olie, aan een
temperatuur > 10°C, tot 700m boven zeeniveau, met één filter, 1
terugslagklep en 6 bochten 90°)
25
35
45
4
4
4
Maximale lengte van
olietoevoerbuis (m)
30
30
20
30
23
15
23
16
10
EN
FR
NL
ES
IT
DE
PL
RU
nl
5