12. Bediening
Bedien de camera niet tijdens het rijden, aangezien dit te zeer van het verkeer afleidt
en u daardoor uzelf en andere verkeersdeelnemers in gevaar brengt.
a) Algemene functies
Aan- en uitzetten
• Druk kort op de toets
• Druk lang op de toets
Wanneer de camera via de USB-oplaadaansluiting (12) van stroom wordt voorzien,
gaat deze automatisch aan in de videomodus en begint met opnemen.
Zodra de stroomvoorziening via de USB-oplaadaansluiting (12) wordt uitgeschakeld,
gaat de camera weer uit (dit is echter afhankelijk van de instellingen in het menu).
Keuze van de gebruiksmodus
Druk op de toets MODE (2) om tussen de verschillende bedrijfssmodi om te schakelen. De
betreffende gebruiksmodus wordt linksboven op het display (3) aangegeven met een overeen-
komstig symbool.
• Videomodus (symbool van een videocamera)
De video-opname geschiedt in opnamesequenties, waarvan de lengte via het menu
kan worden ingesteld.
Als de geheugenkaart vol is, wordt de oudste sequentie automatisch overschreven.
Als de ingebouwde acceleratiesensor geactiveerd is en deze detecteert een botsing,
dan wordt de op dat moment lopende opnamesequentie beveiligd en ook als de ge-
heugenkaart vol is niet overschreven.
U kunt ook op de toets
opnamesequentie beveiligd en ook als de geheugenkaart vol is niet overschreven.
Zo wordt gegarandeerd dat belangrijke opnamen niet verloren gaan.
• Fotomodus (symbool van een fotocamera)
• Weergavemodus (symbool van een filmstrook)
10
(1) om de camera aan te zetten.
(1) om de camera uit te zetten.
(5) drukken (SOS-functie). Ook hierdoor wordt de lopende