worden gedetecteerd. De aanbevolen montagehoogte is 2 m
– 4 m. Hoe hoger de montagehoogte, des te lager de gevo-
eligheid. Bij grotere montagehoogtes worden de omvang en
afstand tussen de actieve en passieve zones van de aanwe-
zigheidsmelder groter. Het detectiebereik wordt met toene-
mende temperatuur minder.
Zittende personen
De aanwezigheidsmelder reageert zeer gevoelig op zeer
kleine bewegingen. De gegevens hebben betrekking op zeer
kleine bewegingen op tafelhoogte (ca. 0,80 m). Vanaf een
montagehoogte van > 3 m is de detectiegevoeligheid vermin-
derd. Voor een duidelijke detectie zijn sterkere bewegingen
noodzakelijk.
Montageh-
Dwars (t)
oogte (A)
2,0 m
Ø 7,0 m (38 m
2,5 m
Ø 7,0 m (38 m
3,0 m
Ø 8,0 m (50 m
3,5 m
Ø 8,0 m (50 m
4,0 m
Ø 9,0 m (64 m
Alle gegevens zijn richtwaarden.
Lichtsterktemeting
De aanwezigheidsmelder meet kunstmatig licht en daglicht,
dat direct onder de melder wordt gereflecteerd (openingshoek
ca. 120°). De montageplaats wordt gebruikt als referentie van
het verlichtingsniveau. De lichtmeting wordt beïnvloed door
rechtstreekse aanstraling door de verlichting.
Vermijd de plaatsing van staande lampen of verlaagde
¾
verlichting direct onder de melder.
Als de lichtsterktemeting wordt gedeactiveerd, schakelt het
kanaal A (verlichting) alleen afhankelijk van de aanwezigheid
(de lichtsterkte-schakelwaarde is via de afstandsbediening op
'Meting uit' gezet).
Geschikte lampen
De aanwezigheidsmelder is geschikt voor fluorescentielam-
pen, compacte tl-lampen, halogeen-, gloeilampen en LED's.
Vanwege de hoge inschakelstromen van EVA's en LED-drivers
is het maximaal schakelbare aantal beperkt. Bij grote belas-
tingen kan dit probleem met een externe beveiliging worden
verholpen. Alle geschakelde belastingen moeten op deskun-
dige wijze worden ontstoord.
Recht (t)
Zittend (s)
)
Ø 2,5 m (5 m
)
Ø 2,5 m (5 m
2
2
)
Ø 3,0 m (7 m
)
Ø 3,0 m (7 m
2
2
)
Ø 4,0 m (13 m
)
Ø 4,0 m (13 m
2
2
)
Ø 4,0 m (13 m
)
2
2
–
)
Ø 4,0 m (13 m
)
2
2
–
6. Montage
Plafondinbouw
Inbouw in holle plafonds met een dikte van 0,5 mm t/m 3 cm.
De diameter van de plafonduitsparing moet tussen 62 mm en
70 mm liggen. Voor de kabeltrekontlasting wordt een kabel-
binder gebruikt (breedte: 3,5 – 4,8 mm).
De melder moet vrij zicht hebben op personen. De montageh-
oogte mag niet kleiner zijn dan 1,7 m en niet groter dan 4 m.
Plafondopbouwmontage
)
2
)
2
c
)
2
20°
open
d
Draai het sensorgedeelte (a) met een hoek van ongeveer
¾
20° linksom tot het vastklikt.
Verwijder het sensorgedeelte.
¾
Maak de noodzakelijke openingen (b) voor het doorvoeren
¾
van de kabel.
Monteer het voedingsgedeelte (c) via de beschikbare mon-
¾
tageopeningen (c) aan het plafond.
De bedrading moet worden uitgevoerd volgens het
¾
opschrift op de stekkerklem, kabeldiameter van 0,25 – 2,5
mm
(d)
2
Trek het sensorgedeelte (a) omhoog en let daarbij op de
¾
stekkerverbinding (e).
7. Schakeling
De aanwezigheidsmelders kunnen als master in een enkel-
voudige schakeling worden gebruikt. Bij parallelschakeling van
de uitgangen licht (L') moet men ervoor zorgen dat alle paral-
lelgeschakelde melders op dezelfde fase zijn aangesloten.
b
e
a
c
b
2