7 AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR
BATTERIJEN
Vervang bij het verwisselen van batterijen altijd de complete set. Gebruik geen oude en
nieuwe batterijen door elkaar.
Vermijd kortsluiting van verwijderde batterijen.
Bewaar batterijen niet op plaatsen waar de temperatuur boven de 50 °C kan stijgen, bijv.
in een in de zon geparkeerde auto.
Verbrand batterijen niet.
Probeer nooit om batterijen te openen.
Mocht er lekkage aan batterijen optreden, verwijder de vloeistof zorgvuldig met een doek.
Vermijd huid- of oogcontact. Niet inslikken. Mocht de batterijvloeistof op de huid of in de
ogen komen, spoel dan gedurende minimaal 10 minuten met stromend water en
raadpleeg direct een arts.
8 GEBRUIK
8.1
Batterijen inzetten of vervangen (zie afbeelding A)
Voor het gebruik van het meetgereedschap worden alkalimangaanbatterijen geadviseerd. Als
u het batterijvakdeksel 9 wilt openen, duwt u deze in de pijlrichting van het batterijvak. Plaats
de meegeleverde batterijen. Let daarbij op de juiste poolaansluitingen, zoals aangegeven op
de binnenzijde van het batterijvak.
8.2
Ingebruikneming
Bescherm het meetgereedschap tegen vocht en fel zonlicht.
Stel het meetgereedschap niet bloot aan extreme temperaturen of
temperatuurschommelingen. Laat het bijvoorbeeld niet lange tijd in de auto liggen. Laat
het meetgereedschap bij grote temperatuurschommelingen eerst op de juiste temperatuur
komen voordat u het in gebruik neemt. Bij extreme temperaturen of
temperatuurschommelingen kan de nauwkeurigheid van het meetgereedschap nadelig
worden beïnvloed.
Voorkom een heftige schok of val van het meetgereedschap. Door beschadigingen van
het meetgereedschap kan de nauwkeurigheid nadelig worden beïnvloed. Vergelijk na een
heftige schok of val de laserlijnen ter controle met een bekende horizontale of verticale
referentielijn.
8.3
In- en uitschakelen
Als u het meetgereedschap in de lijnfunctie wilt inschakelen, schuif de aan / uit-schakelaar 1
naar voren. Voor het inschakelen van het meetinstrument in punt werking, schuift u de aan /
uit-schakelaar 1n naar achteren. Het meetgereedschap zendt onmiddellijk na het inschakelen
afhankelijk van de gekozen functie een laserstraal uit de opening 5 (lijnfunctie) of 10
(puntfunctie).
Richt de laserstraal niet op personen of dieren en kijk zelf niet in de laserstraal, ook niet
vanaf een grote afstand.
Als u het meetgereedschap wilt uitschakelen, duwt u de aan/uit-schakelaar 1 in de middelste
stand.
Laat het ingeschakelde meetgereedschap niet onbeheerd achter en schakel het
meetgereedschap na gebruik uit. Andere personen kunnen door de laserstraal verblind
worden.
Als u het meetgereedschap niet gebruikt, dient u het uit te schakelen om energie te sparen.
8.4
Meetfuncties
Opmerking: De aangegeven nivelleernauwkeurigheid geldt voor de afstelling van de
laserstraal met betrekking tot de libellen 3 en 4.
Copyright © 2015 VARO
KRT706200W
P a g i n a
| 6
NL
www.varo.com