Geschäftsbereich Motoren
D-90482 Nürnberg
www.baumueller.de
Opgelet! Naast deze toelichting moeten de instructies en
beschrijvingen van de relevante productdocumentatie, zoals
inbedrijfstellings- en onderhoudsinstructies, het schakelschema, de
TAM 00697 voor veiligheidsrelevante toepassingen evenals
instructies voor aanbouwdelen (zoals rem, encoder, drijfwerk) altijd
in acht worden genomen en bewaard.
1. Algemeen
Elektromotoren hebben draaiende en soms ook bij stilstand
spanningvoerende onderdelen. Ook kunnen ze aan de buitenkant
heet zijn.
Alle
werkzaamheden
inbedrijfstelling en onderhoud moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd, erkend personeel (EN 50110-1 / VDE 0105, IEC
60364 in acht nemen). Ondeskundig handelen kan leiden tot
ernstig persoonlijk letsel of materiële schade.
Er moet rekening worden gehouden met de vigerende nationale,
lokale en installatiespecifieke bepalingen.
Veiligheidsinstructies in de documentatie moeten in acht worden
genomen, evenals waarschuwings- en informatieborden op de
motor.
2. Gebruik volgens de voorschriften
Deze motoren zijn bestemd voor industriële installaties.
Ze voldoen aan de geharmoniseerde normen van de serie EN
60034. Het is verboden ze in explosieve omgevingen te
gebruiken, tenzij ze hier uitdrukkelijk voor bedoeld zijn (zie
aanvullende informatie).
De motoren zijn geschikt voor omgevingstemperaturen van +0 °C
tot +40 °C en hoogtes ≤ ≤ ≤ ≤ 1000 m boven NAP. Afwijkende gegevens
op het typeplaatje moeten altijd in acht worden genomen. De
omstandigheden op de plaats van opstelling moeten allemaal
voldoen aan de gegevens op het typeplaatje.
Draaistroommotoren zijn elektrisch materiaal conform artikel 1
van de Europese laagspanningsrichtlijn. Inbedrijfstelling is pas
toegestaan als de overeenstemming van het eindproduct met deze
richtlijn is vastgesteld (o.a. EN 60204-1 in acht nemen).
Draaistroommotoren voldoen aan de eisen van de Europese
laagspanningsrichtlijn (raadpleeg de betreffende verklaringen van
overeenstemming). De werking van de machine of installatie in de
beoogde toepassing moet voldoen aan de beschermingseisen van
de EMC-richtlijn. Voor de juiste montage (bijv. ruimtelijke
scheiding van signaalleidingen en stroomkabels, beschermde
draden
en
kabels,
adequate
lagerstroom etc.) zijn de installateur en de systeemleverancier
verantwoordelijk. De EMC-aanwijzingen van de fabrikanten van
de omvormer, de encoder en de rem moeten worden nageleefd!
Bij draaistroommotoren die in veiligheidstoepassingen worden
gebruikt, dient altijd TAM 00697 te worden nageleefd.
3. Transport, opslag
Bij motoren met cilinderrollager moet de rotor aan het aseinde
met
een
transportbeveiliging
transportschade te voorkomen. Schade die na aflevering is
vastgesteld,
moet
onmiddellijk
transportbedrijf - zo nodig moet de inbedrijfstelling niet worden
uitgevoerd. Voor het transport moeten geschikte transport- en
lastopnamemiddelen
worden
voorschriften. De voorgeschreven nationale voorschriften dienen in
acht te worden genomen. Verwijder de transportbeveiligingen
voor de inbedrijfstelling. Bij opslag van de motoren dient gezorgd te
worden voor een droge, stofvrije en trillingsarme omgeving
≤ 0,2 mm/s; stilstandschade tijdens opslag). Er moeten
(V
eff
geschikte
beschermingsmaatregelen
genomen, omdat de verpakking alleen bedoeld is voor het
transport. Om vorstschade aan watergekoelde motoren bij
omgevingstemperaturen < 3 °C te voorkomen, moet het koelwater
worden afgetapt!
4. Plaatsing
Let
op
een
gelijkmatige
flensbevestiging en een nauwkeurige uitlijning bij directe koppeling.
Voorkom
door
montage
draaifrequentie en de dubbele netfrequentie. Controleer de
draairichting
in
ontkoppelde
Aandrijfelementen aan de uitgaande zijde (riemschijf, koppeling
Gebruiksaanwijzing
Veiligheids- en inbedrijfstellingsinstructies voor
conform de Europese laagspanningsrichtlijn
aangaande
vervoer,
aansluiting,
aarding,
maatregelen
geblokkeerd
worden
worden
gemeld
aan
gebruikt
die
voldoen
tegen
corrosie
ligging,
een
goede
voet-
veroorzaakte
resonanties
toestand
(zie
paragraaf
draaistroommotoren
etc.) alleen met geschikte hulpmiddelen aanbrengen of losmaken
(bijv. verwarmen) en afdekken met een bescherming tegen
aanraking. Vermijd overmatige belasting, zoals riemspanning (zie
catalogus, techn. specificaties).
De balanstoestand staat op de kop van de as of op het typeplaatje
(H = balanceren met halve spie, F = balanceren met hele spie). Let
bij het monteren van de aandrijfelementen aan uitgaande zijde op
de balanstoestand!
Bij balanceren met halve spie dient u het uitstekende, zichtbare
deel van de spie zo nodig weg te werken.
Bij modellen met aseinde naar beneden adviseren wij een
beschermkap, bij modellen met aseinde naar boven dient u evt.
maatregelen tegen waterindringing in het lager te nemen.
Zorg ervoor dat de ventilatie en ontluchting van de motor niet
belemmerd wordt! De afvoerlucht, ook van naburige aggregaten,
mag niet meteen weer aangezogen worden. Voor buitenopstelling
dient u te overleggen met de fabrikant van de motor.
5. Elektrische aansluiting en inbedrijfstelling
Alle werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door
gekwalificeerd
losgekoppeld en beveiligd tegen herstarten.
Spanningsvrije toestand controleren!
Dit geldt ook voor extra circuits (bijv. stilstandverwarming, rem,
ventilator). Overschrijding van toleranties volgens EN 60034-1 -
spanning + 5 %, frequentie + 2 %, vorm van de curve, symmetrie -
vergroot de verwarming en beïnvloedt de elektromagnetische
compatibiliteit. Neem de gegevens op het typeplaatje en het
aansluitschema in de klemmenkast in acht.
De aansluiting moet zorgen voor een permanent veilige,
elektrische verbinding (geen losse draadeindjes); gebruik de
bijpassende
aardleiderverbinding. De voorgeschreven luchtspleten tussen
niet-geïsoleerde, spanningvoerende delen onderling en tegen aarde
moeten worden nageleefd.
In de aansluitkast mogen zich geen losse onderdelen, vuil of vocht
tegen
bevinden. De kast moet na het aansluiten stof- en waterdicht
worden afgesloten.
Voor aansluiting en installatie van toebehoren (bijv. encoder,
remmen, temperatuursensoren, luchtstroombewaker...) dient u
altijd de bijbehorende informatie in acht te nemen. Neem indien
nodig contact op met de fabrikant van de machine. Bij motoren met
rem moet de werking van de rem worden gecontroleerd voor de
inbedrijfstelling.
om
Neem
nooit
veiligheidsvoorzieningen. De motor mag niet in de gevarenzone
het
van andere instellingen worden gemonteerd. De motor mag zelf
niet beschadigd zijn en hij mag ook niet in een beschadigde
machine
aan
de
omgevingsvoorwaarden voldoen aan de eisen van de vastgestelde
klimaatklassen.
6. Bedrijf
Als de motor in bedrijf is, moeten bij de lagerpunten in gekoppelde
toestand de trillingsniveaus volgens DIN ISO 10816 worden
nageleefd.
worden
Bij wijzigingen ten opzichte van normaal bedrijf, bijv. verhoogde
temperaturen, geluiden of trillingen, dient u de motor in geval
van twijfel uit te zetten, de oorzaak vast te stellen en eventueel
overleg te plegen met de fabrikant. Bij een testloop zonder
aandrijfelementen aan de uitgaande zijde dient u de inlegspieën te
borgen. Veiligheidsvoorzieningen mogen bij een testloop niet
en
buiten werking gesteld worden.
Bij veel verontreiniging dient u de luchtinlaat regelmatig te reinigen
met
de
en
bijzondere
overleggen.
5).
Het vervangen van lagers en verversen van smeermiddel dient u uit
te voeren volgens de onderhouds- en smeerinstructies. Lagers met
≥ d/4
d
personeel
met
de
motor
kabeleindstukken.
Zorg
een
motor
in
bedrijf
worden
gebruikt.
Zorg
veiligheidsmaatregelen
Uitgave: 07/12
TAM
00 552
Niederländisch
buiten
bedrijf,
voor
een
veilige
zonder
de
vereiste
ervoor
dat
de
met
de
fabrikant
te