Inhoudsopgave
Advertenties
12 Montage van de camera en de zonnecel
12.1 De camera monteren
Monteer de camera alleen op een stabiel oppervlak, maar niet op metalen
vlakken of in de buurt van andere elektrische/elektronische apparaten.
Kies de montageplek zodanig dat deze tegen pogingen tot manipulatie aan de
bewakingscamera beschermd is. De bewakingscamera moet daarom op een
minimumhoogte van 2,5 m worden gemonteerd.
De bewegingsmelder/PIR reageert gevoelig op koude- en warmtewisselingen.
Monteer de camera daarom niet in de buurt van een ventilator of een
koeluitgang van een airconditioning of luchtbehandelingsapparaat.
Voor de permanente installatie moet de camera al zijn ingesteld en verbonden
met uw smartphone. U moet bovendien eerst controleren of de transmissie en
de netwerkontvangst goed werken op de gewenste montageplaats.
Tal van omgevingscondities hebben een negatieve invloed op het haalbare
bereik en de kwaliteit van de mobiele-telefoonontvangst. Raadpleeg hiervoor
het hoofdstuk "Bereik" verderop in deze bedieningshandleiding.
Wij raden aan om bij gebruik buitenshuis een plek te kiezen die bescherm-
ing biedt tegen neerslag/spatwater (bijv. onder een luifel). De vorming van
druppels of spatwater op de lens van de camera leidt tot een vertekend en
onbruikbaar beeld.
Als er pluggen nodig zijn om de camerabeugel (wit) op de montageplaats te
bevestigen (afhankelijk van de plaats), markeer dan de exacte positie van de
drie boorgaten door de beugel.
Let er bij het uitlijnen van de beugel op dat de opening van het kogelgewricht
in de juiste richting wijst. Deze kan in principe in alle vier de richtingen wijzen,
afhankelijk van waar u de camera wilt draaien. U kunt het beste vooraf met de
geschroefde camera testen welke richting voor uw installatie het meest zinvol
is.
15
Advertenties
Inhoudsopgave
