BELADINGSAFHANKELIJKE VERANDERING VAN DEN NEIGING VAN DE
LICHTBUNDEL KONTROLEREN
1)
Meetvoorwaarden en voorbereidingen van het voertuig uitvoeren volgens
bijlage 5 76/756/EG.
2)
De veranderingen van de neiging van de dimlichtenbundel is door ieder
verschillende beladingstoestand via bijlage 1 76/756 EG te herleiden (zie
hoofdstuk 3, punt 4 en 5) en in verband met de basisinstellingen te beoordelen.
Alle meetresultaten (bij alle beladingsmogelijkheden volgens bijlage I
76/756/EWG), moeten binnen de volgende grenswaarden liggen.
De grenswaarden hebben betrekking op de hoogte (h) van de onderzijde van
de lichtbundel van het dimlicht.
Hoogte in m
h < 0,80
0,80 ≤ h ≤ 0,90
h > 0,90
3)
Liggen de meetresultaten niet tussen de opgegeven grenswaarden, moet voor
de overeenkomstige beladingstoestand drie metingen doorgevoerd worden.
Als geen van de drie gemeten resultaten meer dan 0,2% van het rekenkundige
gemiddelde afwijkt stelt dit gemiddelde het eindresultaat vast.
Wijkt een meting meer dan 0,2% af, dan moeten er 10 metingen uitgevoerd
worden, welke het rekenkundige gemiddelde geeft.
Grenswaarden in %
tussen -0,5 % en -2,5 %
Als de basisinstelling tussen
1,0 % en -1,5 % ligt:
tussen-0,5 % en -2,5 %
Als de basisinstelling tussen
-1,5 % en -2,0 % ligt:
tussen -1,0 % en -3,0 %
tussen-1,0 % en -3,0 %
Pagina 12 van 15