installeert. Als u de steun verkeerd monteert, kan dit schade aan
het voertuig of de camera tot gevolg hebben.
Als u zich niet houdt aan de installatievoorschriften, kan dit
leiden tot schade aan de camera of het voertuig. Garmin is niet
verantwoordelijk voor schade veroorzaakt aan de camera of het
voertuig tijdens de installatie of als gevolg van het loskoppelen
van de camerasteun van het voertuig.
Voor het monteren van de steun hebt u een boor nodig van 3,2
mm (1/8 in.), een potlood, een kruiskopschroevendraaier,
waterdicht afdichtmiddel voor buiten en twee M4-schroeven
(meegeleverd bij sommige voertuigen).
1
Plaats de basis van de steun tegen het montageoppervlak op
de plaats waar u de camera wilt monteren en markeer de
locatie van de twee montagegaten
ander schrijfmiddel.
Zorg ervoor dat de steun horizontaal staat en correct is
geplaatst.
2
Verwijder de steun van het montageoppervlak en gebruik een
boor van 3,2 mm (1/8 in.) om voorboorgaten te boren op de
twee locaties die u hebt gemarkeerd.
Als u in een glasvezeloppervlak boort, moet u mogelijk een
speciale boor of een boor linksom gebruiken om
beschadiging aan het glasvezel te voorkomen. Neem voor
meer informatie contact op met de fabrikant van uw voertuig
of met een professionele installateur.
3
Breng indien nodig waterdicht afdichtmiddel aan rond de
voorboorgaten.
U moet een waterdicht afdichtmiddel voor buiten gebruiken
dat aan de buitenkant van uw voertuig hecht en dit niet
beschadigt. Neem voor meer informatie contact op met de
fabrikant van uw voertuig of met een professionele
installateur.
4
Plaats de basis van de steun tegen het oppervlak en lijn de
montagegaten in de voet uit met de geboorde voorboorgaten.
5
Bevestig de basis van de steun aan het voertuig met twee
M4-schroeven.
OPMERKING: De meegeleverde schroeven zijn bedoeld
voor installatie op een voertuig met een carrosserie van
glasvezel of plastic. Controleer of de schroeven de juiste
lengte hebben en geschikt zijn voor het montageoppervlak
aan de buitenkant van uw voertuig. Neem voor meer
informatie contact op met de fabrikant van uw voertuig of met
een professionele installateur.
De camera met een Garmin navigatie-
toestel koppelen
U kunt de camera koppelen met een compatibel Garmin
navigatietoestel. Ga voor meer informatie over compatibele
Garmin toestellen naar de productpagina op garmin.com/bc40.
1
Werk uw navigatietoestel bij met de nieuwste softwareversie.
Uw toestel ondersteunt de BC 40 camera mogelijk alleen met
de nieuwste software. Raadpleeg de gebruikershandleiding
van uw navigatietoestel voor meer informatie over het
bijwerken van de software.
2
Plaats de batterijen in de camera.
De camera met een Garmin navigatietoestel koppelen
met een potlood of
LET OP
De camera schakelt automatisch over op de koppelmodus en
het blauwe lampje gaat knipperen wanneer de camera in de
koppelmodus staat. De camera blijft gedurende twee minuten
in de koppelmodus. Als de koppelmodus is verlopen, kunt u
de batterijen verwijderen en opnieuw plaatsen.
3
Plaats het compatibele Garmin navigatietoestel buiten uw
voertuig, maar binnen 1,5 m (5 ft.) van de camera en schakel
het navigatietoestel in.
Het toestel detecteert uw camera automatisch en vraagt u
om ermee te koppelen.
4
Selecteer Ja.
TIP: Als het navigatietoestel de camera niet automatisch
detecteert, kunt u
> Draadloze camera > Voeg nieuwe
camera toe selecteren om de camera handmatig te koppelen
met het toestel. De locatie van het koppelmenu kan per
toestelmodel verschillen. Raadpleeg de
gebruikershandleiding voor uw navigatietoestel voor meer
informatie.
Het toestel wordt gekoppeld aan uw camera.
5
Voer een naam in voor de camera (optioneel).
U kunt het beste een beschrijvende naam gebruiken die de
locatie van de camera duidelijk aangeeft.
6
Selecteer OK.
Aanvullende camera's koppelen met een
Garmin navigatietoestel
U kunt maximaal 4 BC 40 draadloze camera's koppelen met een
compatibel Garmin navigatietoestel.
1
Plaats de batterijen in de camera.
De camera schakelt automatisch over op de koppelmodus en
het blauwe lampje gaat knipperen wanneer de camera in de
koppelmodus staat. De camera blijft gedurende vijf minuten
in de koppelmodus. Als de koppelmodus is verlopen, kunt u
de batterijen verwijderen en opnieuw plaatsen.
2
Plaats het compatibele Garmin navigatietoestel buiten uw
voertuig, maar binnen 1,5 m (5 ft.) van de camera en schakel
het navigatietoestel in.
3
Selecteer
> Draadloze camera > Voeg nieuwe camera
toe op het Garmin navigatietoestel.
Het toestel wordt gekoppeld met uw camera en het
configuratiescherm voor de begeleidingslijnen wordt
weergegeven.
4
Gebruik de pijlen op het scherm om de begeleidingslijnen te
plaatsen en selecteer
pagina
7).
Als de camera of het voertuig niet in de ideale positie is
geplaatst om de uitlijning van de begeleidingslijnen te
voltooien, kunt u de uitlijning later uitvoeren via de camera-
instellingen.
5
Voer een naam in voor de camera (optioneel).
U kunt het beste een beschrijvende naam gebruiken die de
locatie van de camera duidelijk aangeeft.
6
Selecteer OK.
Als u meerdere camera's hebt gekoppeld, kunt u vanuit de
cameraweergave schakelen tussen camera's
camera's, pagina
6) en de volgorde instellen waarin de
camera's worden weergegeven
pagina
7).
(De begeleidingslijnen uitlijnen,
(Schakelen tussen
(De cameravolgorde wijzigen,
5