Bedieningshandleiding
Veiligheidsvergrendeling
4.2 Contactvarianten
Weergave van de contacten in stroomloze toestand en bij ingevoerde
bedieningssleutel.
Ruststroomprincipe
1 maakcontact (NO) /
1 verbreekcontacten (NC)
A2
A1
14
13
22
21
32
Arbeidsstroomprincipe
1 maakcontact (NO) /
1 verbreekcontacten (NC)
A1
A2
14
13
22
21
32
Stekkeraansluiting ruststroomprincipe
1 maakcontact (NO) /
1 verbreekcontacten (NC)
A1
A2
14
13
22
21
32
1
2
3
4
1
2
3
4
Stekkeraansluiting arbeidsstroomprincipe
1 maakcontact (NO) /
1 verbreekcontacten (NC)
A1
A2
14
13
22
21
32
1
2
3
4
1
2
3
4
Bestelindex -ST-2431
gescheiden magneetkrachtbewaking, 2 NC contacten
Ruststroomprincipe
A1
A2
12
11
22
21
32
1
2
3
4
1
2
3
4
Legende
A
gedwongen verbrekend contact
Bewaking van de veiligheidsvergrendeling volgens ISO 14119
2 Verbreekcontacten (NC)
A2
A1
12
11
22
21
32
2 Verbreekcontacten (NC)
A1
A2
12
11
22
21
32
2 Verbreekcontacten (NC)
A1
A2
12
11
22
21
32
1
2
3
4
1
2
3
4
2 Verbreekcontacten (NC)
A1
A2
12
11
22
21
32
1
2
3
4
1
2
3
4
Arbeidsstroomprincipe
A1
A2
12
11
22
21
32
1
2
3
4
1
2
3
4
5. Gebruik en onderhoud
5.1 Functietest
De veiligheidsfunctie van de veiligheidsschakelaar moet getest worden.
Hierbij moet vooraf het volgende gegarandeerd zijn:
1. Stevige bevestiging van bediensleutel en veiligheidsvergrendeling
2. Juiste uitvoering van de wartelinvoer en de aansluitingen
3. Eventuele schade aan de behuizing van de schakelaar
5.2 Onderhoud
Wij raden een regelmatige visuele inspectie en functietest aan, inclusief
de volgende stappen:
1. De veiligheidsvergrendeling en bediensleutel op juiste bevestiging
controleren
2. Verwijdering van stof en vuil
3. Controle van de kabelinvoer en -aansluitingen
Tijdens alle bedrijfsmatige levensfasen van de
veiligheidsschakelcomponent moeten constructief
en organisatorisch geschikte maatregelen voor de
manipulatiebeveiliging of tegen het manipuleren van de
veiligheidsvoorziening, bijvoorbeeld door het gebruik van
een vervangende bediensleutel, getroffen worden.
Beschadigde of defecte componenten moeten onmiddellijk
vervangen worden.
6. Demontage en afvalverwijdering
6.1 Demontage
De veiligheidscomponent mag uitsluitend in spanningsloze toestand
gedemonteerd worden.
6.2 Afvalverwijdering
Het veiligheidscomponent moet op een correcte manier volgens de
geldende nationale voorschriften en wetgevingen afgevoerd worden.
NL
AZM 170
5