Bedieningshandleiding
Veiligheidsschakelaar
3.3 Afstelling
In ontgrendelde positie wordt de beschermvoorziening door de
instelbare kogelarrêtering gesloten gehouden Met behulp van een
zeskantsleutel kan de gewenste houdkracht vergroot (naar rechts
draaien) of verkleind (naar links draaien) worden De houdkracht moet
altijd zo laag mogelijk gekozen worden
4. Elektrische aansluiting
4.1 Algemene opmerkingen betreffende de elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting mag uitsluitend in spanningsloze
toestand door gemachtigd en gekwalificeerd personeel
uitgevoerd worden
Aansluiting en afdichting
Voor de kabelinvoer moeten geschikte kabelwartels met geschikte
beschermingsgraad gebruikt worden Niet-gebruikte openingen
moeten met een blindstop afgedicht worden De aansluitruimte
van de schakelaar moet gereinigd worden (kabelresten, vuil, enz
verwijderen), na de aansluiting moet het deksel teruggeplaatst
worden en moeten de dekselschroeven gelijkmatig vastgedraaid
worden Minimum aandraaimoment voor de dekselschroeven: 1,2 Nm;
bodemdeksel 0,7 + 0,1 Nm
De aders van de aansluitkabels mogen de beweging van de
schakelhefboom niet hinderen.
4.2 Contactvarianten
Afbeelding van de contactsymbolen bij gesloten beschermvoorziening
21
13 11
23
S1
31
14 12
33
Legende
P Schakelelement bediend
Q Schakelelement niet bediend
A Gedwongen verbrekend contact
5. Gebruik en onderhoud
5.1 Functietest
De veiligheidsfunctie van de veiligheidsschakelaar moet getest worden
Hierbij moet vooraf het volgende gegarandeerd zijn:
1 Stevige bevestiging van bediensleutel en veiligheidsvergrendeling
2 Juiste uitvoering van de wartelinvoer en de aansluitingen
3 Eventuele schade aan de behuizing van de schakelaar
5.2 Onderhoud
In zware bedrijfsomstandigheden raden wij een regelmatig onderhoud
inclusief de volgende stappen aan:
1 De juiste bevestiging van de bediensleutel en de
veiligheidsschakelaar controleren
2 Verwijdering van stof en vuil
3 Controle van de kabelinvoer en -aansluitingen
Beschadigde of defecte componenten moeten onmiddellijk
vervangen worden.
22
S2
24
32
S3
34
6. Demontage en afvalverwijdering
6.1 Demontage
De veiligheidsschakelaar mag uitsluitend in spanningsloze toestand
gedemonteerd worden
6.2 Afvalverwijdering
De veiligheidscomponent moet op een correcte manier volgens de
geldende nationale voorschriften en wetgevingen afgevoerd worden
NL
AZ 415-33ZPDK
3