1. Algemeen gebruik van de scooter
1.1 Voor en na het rijden
•
Controleer voor het rijden of dat de spiegels goed zijn afgesteld. U kunt de spiegels eenvoudig
verstellen door ze in de juiste positie te draaien.
•
De scooter kan op twee manieren worden gestald: op de zijstandaard en op de middenbok.
Wanneer de grond onregelmatig is, gebruik dan altijd de middenbok. Ook wanneer de scooter
voor een langere tijd wordt gestald, gebruik de middenbok.
•
Controleer regelmatig of dat de bandenspanning goed is:
o Bandenspanning voor: 1,8 bar
o Bandenspanning achter: 2,5 bar
•
Reinig de scooter regelmatig.
1.2 Scooter starten
1. Steek de sleutel in het stopcontact en draai deze met de klok mee;
2. Hierna dient de snelheidsmeter naar 100 te draaien en weer terug naar 0;
3. Druk de MODE knop kort in en wacht totdat er 'Ready' wordt weergegeven in het scherm;
4. Wanneer de zijstandaard is uitgeklapt kunt u niet wegrijden. In het scherm brand een lampje.
1.3 Bedieningselementen
Het linker stuurinrichting bestaan uit de knoppen voor dimlicht/groot licht, het knipperlicht en de
claxon. De knop voor de achteruitrijstand is aan de achterzijde van het linker stuurinrichting te vinden.
•
Dimlicht en groot licht:
o Dimlicht: wanneer het voertuig is ingeschakeld gaan de dimlichten standaard
branden. Hierbij staat de keuzeschakelaar in positie 1.
o Groot licht: Druk op het bovenste gedeelte van de schakelaar om het groot licht in te
schakelen (positie 2). Het blauwe lampje op het paneel gaat branden.
•
Knipperlicht: om de richtingaanwijzer in te schakelen, schuift u de middelste knop naar rechts
of links. Druk op de witte knop in het midden om de richtingaanwijzer weer uit te schakelen.
•
Claxon: Druk op de rode knop om de claxon te laten klinken.
•
Achteruitrijstand: aan de achterzijde van het linker stuurinrichting zit een klein groen knopje.
Wees erg voorzichtig bij het gebruik van de achteruitrijstand: druk de knop in en geef zeer
zachtjes gas.