06. Optische en akoestische objectdetectie
Opmerking vooraf
Het met succes lokaliseren van ferromagnetische metalen
is sterk afhankelijk van de omgeving en het metaal van het
te lokaliseren object Zorg daarom dat u geen magnetische
voorwerpen aan uw lichaam heeft of toestellen resp
apparaten in de directe nabijheid aanwezig zijn die uitstra-
len in het elektromagnetisch golflengtespectru
Veiligheidsschoenen of mobiele telefoons kunnen de
sensoren van de MD200 bijvoorbeeld neg tief beïnvloeden
Houd er ook rekening mee dat niet magnetische metalen
objecten, zoals blikjes (aluminium) of kroonkurken niet
kunnen worden gelokaliseerd, omdat deze doorgaans niet
van ferromagnetische metalen zijn gemaak
Meetbereik
Zoek een startpunt uit voor uw meting, waar zo mogelijk
geen ferromagnetische onderdelen in de directe nabijheid
(bij hekwerk) zij
Bij de volgende werkstap de MD200 inschakelen en
de metaaldetector in een comfortabele positie (ca 20°
tot 40° graden ten opzichte van het grondoppervlak) houden
en het meetapparaat langzaam heen en weer zwenken (zie
afbeelding) Is de toon (indicatie Vol ) ingeschakeld, zal een
signaal hoorbaar zij
Controleer daarna bij de volgende werkstap de
gevoeligheidsindicatie op het display Staat deze niet in
de maximale modus, stel dan de hoogste gevoeligheid in
Verschijnt daarna op het display de numerieke
signaalsterkte met het getal 99, is de gevoeligheid te
hoog ingesteld Een succesvolle objectdetectie is dan niet
mogelij omdat het signaal van het te detecteren object
door vreemde objectsignalen wordt overstemd Het kan
echter ook zo zijn dat u boven een ferromagnetisch object
staat
Wijzig dan uw startpositie of regel de gevoeligheid (indicatie
Sens ) stap voor stap terug, tot de numerieke signaalsterkte
met een getal van ca 6 tot 12 wordt weergegeven
A - 5
Opmerking: Mocht ondanks een positieverandering of
na het terugregelen van de gevoeligheid nog steeds de
maximale signaalsterkte van 99 worden weergegeven,
kan ook ca. 3 seconden op de toets CAL van de
MD200 worden gedrukt. Het aanwezige ferromagneti-
sche basissignaal wordt "afgesneden" en de meetdetec-
toren reageren alleen nog op sterkere signalen dan het
basissignaal.
In deze basismodus het zoekgebied aflopen en letten op
de numerieke signaalsterkte en eventueel het toonsignaal
Wordt de tooninterval korter en neemt de numerieke
signaalsterkte toe, nadert u een ferromagnetisch object
Hierna zijn enkele typische objecten en het bijbehorende
signaalverloop opgegeven
Putdeksel
Bij de randen van putdeksels worden de sterkste
signaaluitslagen veroorzaakt In het midden van het deksel
kan worden gevonden door het heen en weer zwenken van
de metaaldetector Het midden heeft de laagste uitslag
Verschillende objecten en diepten
Als uitgangspunt geldt: Grotere objecten veroorzaken een
hogere signaaluitslag dan kleinere en hoe dichter een object
onder het oppervlak ligt, des te sterker in de signaaluitslag
Bedieningshandleiding – MD200
99
99
47
99
55
Signaalverloop
Signalverlauf
Signaalverloop
Signalverlauf
NL