• Scherpte: het scherpteniveau aanpassen. De
contouren aanpassen om de beelden er scherper uit
te laten zien. Het verhogen van de waarde verhoogt
het scherpteniveau, maar een te hoge waarde kan
ongewenste storingen tot gevolg hebben.
• Ruisfilter: het niveau van het storingsfilter selecteren.
Het storingsfilter kan storing verminderen in beelden
die zijn gemaakt bij lage belichting. Het verhogen van
de waarde kan de storing verminderen, maar een te
hoge waarde kan leiden tot onscherpe beelden.
• 3DNR: instellen of 3DNR (3D Noise Reduction)
in- of uitgeschakeld moet worden. Als 3DNR
is ingeschakeld, wordt het niveau van de
achtergrondstoring verlaagd bij zwakke belichting.
Dit veroorzaakt geen algemeen onduidelijke
beelden, wat kan gebeuren bij het gebruik van
een storingsfilter, maar het kan wel nabeelden
Alleen DC-F1111
veroorzaken (lag).
• Zwart-/witmodus: in de zwart-witmodus worden
beelden in zwart-wit weergegeven en zijn helderder
bij zwakke belichting.
- Uit, Aan: de zwart-witmodus uit- of inschakelen.
- Auto: de zwart-witmodus automatisch uit- of
inschakelen op basis van de omstandigheden op de
locatie van de camera.
Witbalans
De instellingen van Witbalans configureren.
• Voorkeurinstelling: vooraf geconfigureerde
instellingen voor de witbalans gebruiken.
- Auto: het systeem de witbalans automatisch
laten aanpassen. Het systeem schat de
belichtingsomstandigheden in en past de witbalans
automatisch aan.
- STRALEND - FLUORESCEREND KOUD: een
belichtingstype selecteren om de juiste witbalans
toe te passen.
• Handmatig: de witbalans handmatig aanpassen. De
verhogingswaarden voor rood en blauw aanpassen.
Hoe hoger de waarde, hoe hoger de intensiteit van de
betreffende kleur.
Deel 1 - Instellingen op afstand
19