Overige functies
5
Geef de afmeting van het label op.
A. Als er slechts één printer is geselecteerd.
Selecteer in het dialoogvenster Instellingen gedistribueerd afdrukken uit stap 4 de printer waarvan
u de instellingen wilt opgeven. Dubbelklik op deze printer, of klik erop met de rechtermuisknop en kies
vervolgens [Instellingen]. Selecteer het labelformaat in de vervolgkeuzelijst [Breedte instellen].
Opmerking
De informatie die in het dialoogvenster [Instellingen gedistribueerd afdrukken] uit stap 4 wordt
weergegeven, kan worden ingevoerd in het tekstvak [Opmerkingen].
B. Als er meerdere printers zijn geselecteerd.
Selecteer in het dialoogvenster Instellingen gedistribueerd afdrukken uit stap 4 de printers waarvan
u de instellingen wilt opgeven. Klik erop met de rechtermuisknop en kies vervolgens [Instellingen].
Selecteer het labelformaat in de vervolgkeuzelijst [Breedte instellen]. Het geselecteerde labelformaat
wordt op alle geselecteerde printers toegepast.
Opmerking
De instellingen onder [Printerinstellingen] en [Opmerkingen] zijn niet beschikbaar.
6
Klik op [OK] om het dialoogvenster voor het instellen van het labelformaat te sluiten.
7
Klik op [OK] om het venster [Instellingen gedistribueerd afdrukken] te sluiten.
De instellingen zijn voltooid.
8
Klik op [OK] om het gedistribueerd afdrukken te starten.
Opmerking
• Soms is het niet mogelijk om informatie te detecteren voor een printer die is aangesloten met behulp van
een USB-hub of afdrukserver. Voordat u gaat afdrukken, voert u de instellingen handmatig in en controleert
u of de printer kan worden gebruikt voor afdrukken.
• Wij raden aan een verbindingstest uit te voeren voor uw specifieke bedrijfsomgeving. Neem voor hulp
contact op met uw IT-manager of beheerder.
5
27