4. Oplader
4.1 Plaats tijdens het opladen op een veilige plaats waar kinderen niet bij kunnen.
4.2 Let bij het gebruik van de oplader op de bescherming van de stekker van de oplader.
Als deze is beschadigd, haal de stekker uit in geval van schade van de input en output.
Houd het ondertussen droog.
4.3 Gebruik de oplader niet in een rokerige, natte omgeving met direct zonlicht;
gebruik de oplader niet bij licht onweer. Houd ook tijdens het opladen de ventilatie-
en warmteafvoerconditie.
4.4 Plaats geen vloeistof of metaal enz. in de oplader. Raak het niet aan met natte
handen.
Hoofdstuk 5: Storingsverschijnselen en
oplossingen
1 (Voeding kan niet worden ingeschakeld. De fiets werkt niet)
1.1 Controleer eerst de draden van de elektrische fiets en kijk of er sprake is van een
gebroken behuizing en kortsluiting.
1.2 Controleer de batterij en kijk of deze goed werkt. Controleer ook de
uitgangsspanning, anders moet de batterij worden vervangen.
1.3 Controleer de aan / uit-schakelaar op het stuur en kijk of deze werkt, anders moet
de schakelaar worden vervangen.
1.4 Controleer de accubak en de controller-aansluitplek en kijk of er onzuiverheden
zijn.
2 (AAN knop kan worden ingeschakeld. De motor werkt niet tijdens het rijden)
2.1 Dit probleem treedt op omdat de achterwielspaken op de kop niet zijn uitgelijnd
met het frame van de Hall-sensor. Om dit op te lossen past u deze aan.
3 (Voeding is ok maar de motor werkt niet)
3.1 Dit probleem kan worden veroorzaakt door het verbindingsprobleem tussen de
motor en de controller, controleer of de stekker is aangesloten.
3.2 Controleer de magnetische inductie van de axis sensor en kijk of er iets vervormd
is of te ver weg van de hal sensor, als het te ver is, kun je het handmatig aanpassen.
4) De stroom kan worden ingeschakeld maar wordt automatisch uitgeschakeld
tijdens het rijden. Er is geen vermogensweergave.