Kalibratie uitvoeren
Info
Houd het apparaat zowel bij de kalibratie als bij de
latere meting altijd zoveel mogelijk alleen met de
vingertoppen vast in het onderste deel van de zwarte
greepvlakken aan de zijkant.
Wijzig indien mogelijk de positie van uw hand resp.
vingers niet meer nadat de kalibratie heeft
plaatsgevonden en bij de latere meting.
Beweeg of leg daarbij ook geen vingers over of op het
display van het apparaat, omdat de gevoeligheid
daarvan juist in de detectiemodus voor stroomleidingen
sterk verhoogd is en het door hand/vingers veranderde
capacitieve veld anders kan leiden tot foutieve
metingen.
Algemeen geldt: hoe meer en hoe strakker de hand het
apparaat omsluit, des te sterker wordt de meting
beïnvloedt!
Houd er daarnaast rekening mee dat statische
elektriciteit, mobiele telefoons (UMTS) en wifi, radar,
microgolven of zendmasten in de buurt van de meting
storende factoren kunnen zijn.
Ook natte ondergronden en metaalhoudende
bouwmaterialen (isolatie met aluminiumlaag,
geleidende vloerbedekking etc.) kunnen de meting
beïnvloeden. Vanwege de hoge gevoeligheid van het
meetapparaat kan met name statische elektriciteit in
de meetmodus Stroomleiding ertoe leiden dat
aanwezige stroomleidingen niet nauwkeurig (bijv. over
een groot bereik) of helemaal niet worden
weergegeven. Hierbij gaat het niet om een fout van het
apparaat, maar om een natuurkundig effect. Om deze
elektrostatische invloeden te reduceren, legt u uw vrije
hand naast het apparaat plat op de wand.
Voor na het inschakelen van het apparaat of na het wisselen van
de meetmodus een kalibratie op een vlak of muur door, dat/die
overeenkomt met de eigenschappen van het vlak of de muur
waarin of waarachter het te detecteren materiaal zich bevindt.
Houd er daarbij rekening mee dat het te detecteren materiaal
zich voor dit (kalibreer-)proces niet op dit punt of in de directe
omgeving ervan mag bevinden. Een kalibratie op een vlak of
muur in de directe omgeving van het te detecteren materiaal
leidt tot een wijziging van de apparaatgevoeligheid voor dit
materiaal en daarmee tot een vervalsing van de
detectieresultaten.
6
1. Plaats het detectie-apparaat op een punt op de wand
waarop zich indien mogelijk geen van de te detecteren
materialen bevindt.
2. Druk op de toets MODE/CAL (2).
ð Het staafdiagram (6) knippert.
3. Beweeg het apparaat tijdens de kalibratie niet.
4. Druk nu nogmaals op de toets MODE/CAL (2) om de
eigenlijke kalibratie uit te voeren.
ð Het staafdiagram (6) vult zich van buiten naar het midden.
ð Als de kalibratie beëindigd is, geeft het apparaat een
korte signaaltoon af ter bevestiging.
Info
Indien nodig kunt u de kalibratie voor een verfijning van
de resultaten ook tijdens een detectie uitvoeren.
De eerste kalibratie moet echter altijd op een zo
neutraal mogelijke ondergrond worden uitgevoerd,
vergelijkbaar met die waarop ook later de eigenlijke
detectiemeting plaatsvindt.
Detectie uitvoeren
Nadat u het apparaat hebt gekalibreerd, kunt u met de detectie
beginnen.
1. Plaats het apparaat plat op het vlak of de wand en beweeg
het gelijkmatig met lichte druk in de gewenste richting.
Vanwege de werking van het apparaat worden objecten
helderder en dus betrouwbaarder gedetecteerd als ze
dwars op de testrichting verlopen.
2. Observeer de indicatie van het staafdiagram (6).
ð Aan de hand van het aantal balken of de frequentie van
het akoestische signaal kunt u zien of horen of het te
detecteren materiaal zich in de buurt bevindt.
ð Bij de detectie van hout of metaal licht het display
blauw op.
ð Bij de detectie van stroomgeleidende leidingen brandt
het display rood en het waarschuwingssignaal
verandert.
detectie-apparaat BI20
2
NL