ISO - de ISO-waarde bepaalt de
gevoeligheid van de sensor van
de camera. Hoe meer ISO, hoe
gevoeliger de camera. Dat is
handig onder omstandigheden
met weinig licht waarin u de flits
niet kunt gebruiken. Selecteer een
van de volgende ISO-waarden:
Auto, 100, 200, 400 of 800.
Kwaliteit - kies Zeer fijn, Fijn of
Normaal. Hoe fijner de kwaliteit,
des te scherper de foto. De
bestandsgrootte neemt hierdoor
toe, zodat u minder foto's kunt
opslaan in het geheugen.
Geheugen - geef aan of u uw
foto's wilt opslaan in het Telefoon
geheugen of het Externe
geheugen.
Stabilisatie - hiermee kunt u een
foto maken zonder dat de camera
beweegt.
Auto focus - selecteer de manier
van scherpstellen door de camera.
Kies uit Spot focus, Handmatige
focus en Gezicht volgen.
Sluitergeluid - selecteer een van
de drie sluitergeluiden.
Raster - kies tussen Uit, Kruislings
en Trisectie.
Geo-Tagging - de EXIF-gegevens
van de foto inschakelen om GPS-
gegevens te schrijven.
Instellingen resetten - alle
camera-instellingen terugzetten.
TIP!
Wanneer u de camera
afsluit, krijgen alle instellingen
weer hun standaardwaarde,
behalve afbeeldingsgrootte
en afbeeldingskwaliteit.
U moet dus alle niet-
standaardinstellingen opnieuw
instellen, zoals kleurtint en ISO.
Controleer deze instellingen
voordat u een nieuwe foto
maakt.
61