Gebruiksaanwijzing
Warmwater-warmtepomp
2.3
Installatieplaats
De warmwater-warmtepomp Europa 303 kan
worden geïnstalleerd in alle droge en vorstvrije
ruimtes met een minimumhoogte van 2300 mm.
De
warmtepomp
moet
horizontale ondergrond worden geïnstalleerd.
De bodembelasting bedraagt ca. 465 kg op een
ondergrond met een diameter van 65 cm. Kleine
oneffenheden in de vloer kunnen worden
gecompenseerd met de schroefvoeten.
De
installatieplaats
onderhoud toelaten (wij bevelen de volgende
afstanden aan: minimum 1 m tussen voorkant
en muur, 45 cm tussen bovenkant en plafond,
minimum 20 cm tussen achterkant en muur, en
minimum 20 cm opzij).
Boven de warmtepomp mogen zich geen
verlichting noch buisleidingen bevinden.
Pomp en boiler moeten zich zo dicht mogelijk bij
het tappunt bevinden, met name voor kleine
hoeveelheden warm water zoals een keuken
e.d. Circulatieleidingen mogen niet worden
geïnstalleerd om warmteverlies te voorkomen.
De boiler moet tegen vorst worden beschermd
door een systeem van buizen en kleppen.
DE
WARMTEPOMP
GEINSTALLEERD
DOOR
INSTALLATEUR.
2.4
Warmtebronaansluiting
De aangezogen lucht mag geen agressieve
stoffen
(ammoniak,
bevatten!
Hierdoor kunnen onderdelen van het toestel
worden beschadigd!
Het toestel is dan ook niet geschikt voor gebruik
in wijnkelders, waterzuiveringsinstallaties en
stallen.
In de winter en bij contact met de buitenlucht
dient er bij buitentemperaturen onder 6°C op te
worden toegezien dat er geen lucht binnen kan
om eventuele bevriezing van onderdelen die
water bevatten te voorkomen!
Bij de keuze van de luchttoevoer dient rekening
te worden gehouden met een hoge gemiddelde
luchttemperatuur en het vereiste luchtdebiet. Het
nominale luchtdebiet bedraagt 510 m³/h.
De luchttoevoeropening bevindt zich vooraan
(toestel in vooraanzicht) rechts en de afvoer
links bovenaan op het toestel.
Type: Europa 303
Lucht/water
op
een
vlakke,
moet
bediening
en
MOET
WORDEN
EEN
ERKEND
zwavel,
chloor
e.d.)
Het vermogen hangt af van temperatuur en
luchtdebiet.
Bij montage van aansluitingen voor luchttoevoer
en -afvoer (ventilatiesysteem) moeten de buizen
een diameter van minstens 160 mm hebben
(spiraalbuis 160). De buizen moeten zo recht
mogelijk worden geplaatst, waarbij scherpe
hoeken dienen te worden vermeden. De
toevoer- en afvoerbuizen mogen niet langer zijn
dan 20 m en niet meer dan 3 haakse bochten
vertonen. Voor elke bijkomende bocht moeten
de buizen 1 m korter zijn.
Om condenswaterlekkage te vermijden, moeten
de luchtleidingen horizontaal of licht hellend
naar de aanzuig-/uitblaasopeningen worden
geplaatst of er moet een verdampzak worden
aangebracht.
Hieronder vindt u enkele voorbeelden van
courante opstellingen.
Opstelling: in bergruimte
Luchtgeleiding: geen; lucht aanzuigen en uit
een
ruimte
blazen
verwarmingsketel in de winter benutten)
Opstelling: in wasruimte
Luchtgeleiding: geen; lucht aanzuigen en uit
een ruimte blazen (ontvochtiging, condenswater
benutten)
Opstelling: met verwarmingswarmtepomp
Luchtgeleiding: lucht aanzuigen en uitblazen in
een voorraadruimte, wijnkelder, kelder enz.
(recirculatie) voor koeling, ontvochtiging.
Gesloten ruimte van min. 8 m
Pagina 4
(afvalwarmte
van
de
2
.