B1 (11–12) – aansluiting voor een toevoerluchttemperatuursensor (NTC 10k ) voor de regeling van de luchttemperatuur.
Voor de meest nauwkeurige temperatuurmeting moet de sensor in een kanaal worden geïnstalleerd, nadat alle verwarmings-/koelap-
paraten minstens twee kanaaldiameters verwijderd zijn van de dichtstbijzijnde batterij.
TG3 (13-14) – voor het aansluiten van het stuursignaal (0..10 V) van een externe bevochtiger of ontvochtiger, indien geactiveerd.
TG2 (15-17) – voeding (24 V AC) en stuursignaal (0..10 V) voor een waterkoeler mengklepaandrijving. Als er een DX-kast is geïnstalleerd
(gestuurd door een gemoduleerd signaal), wordt het stuursignaal van de DX-kast op deze klemmen aangesloten en wordt de waterkoeling
uitgeschakeld.
TG1 (18-20) – voeding (24 V AC) en stuursignaal (0..10 V) voor een waterverwarmer-mengklepaandrijving. Als er een gecombineerde
waterverwarmer/koeler wordt gebruikt, wordt de klepaandrijving aangestuurd door een verwarmings- of koelsignaal (welke dan ook wordt
meegeleverd).
S2 (21-22) – 230 V AC voedingsspanning voor een koudwatercirculatiepomp, die gebruikt wordt met een externe waterkoelerspoel en
geactiveerd wordt als er gekoeld moet worden. Max. 1 A.
S1 (23-24) – 230 V AC voedingsspanning voor een warmwatercirculatiepomp, die gebruikt wordt met een externe warmwaterspoel en
geactiveerd wordt als er verwarmd moet worden. Max. 1 A.
B8/B9 (25-30) – klemmen voor luchtkwaliteits- en vochtigheidssensoren, die voor de volgende functies worden gebruikt (zie
"Gebruikershandleiding"):
•
Luchtkwaliteitsregeling (AQC).
•
Vraaggestuurd inschakelen (OOD).
•
Vochtregeling (HUM).
Deze functies kunnen worden aangestuurd via de volgende type sensoren (het sensortype mag alleen door een erkende serviceverte-
genwoordiger worden gewijzigd):
•
Kooldioxide CO
(standaardinstelling) – bereik 0..2000 ppm.
2
•
Luchtkwaliteit VOS (Vluchtige organische stof) – bereik 0..100 %.
•
Relatieve luchtvochtigheid RH – bereik 0..100 % RH.
•
Temperatuur TMP – bereik 0..50 °C.
B6/B7 (31–36) – bij gebruik van een VAV-luchtstroomregelmethode (zie "Gebruikershandleiding") moeten optionele druksensoren
worden geïnstalleerd en aangesloten in de kanalen. Volg de instructies van de fabrikant voor de installatie van VAV-druksensoren. Ook wor-
den deze klemmen gebruikt voor DCV-luchtstroomregeling wanneer een apart 0...10 V-signaal kan worden gebruikt om de ventilatie-inten-
siteit in te stellen (zie "Gebruikershandleiding").
FG1 (37–39) – klemmen voor de aansluiting van de luchtklepaandrijvingen. Deze klemmen kunnen ook worden gebruikt voor het aan-
sluiten van 24 V AC-voedingsaandrijvingen met of zonder veerretour.
Indicatie (40–42) – klemmen worden gebruikt wanneer een normaal open (NO) contact nodig is voor de bedrijfsstatus of de
storingsindicatie.
Koelregeling (43–46) – digitale normaal open (NO) uitgangen voor het regelen van directe expansie (DX) koelers/verwarmers. Het
doel van de uitgangen verschilt afhankelijk van het type DX-apparaatbediening dat in het bedieningspaneel is besteld of geprogrammeerd
•
Stappenregeling van start/stop type DX-koelapparaten – de 3 uitgangen worden na elkaar geactiveerd, wanneer het vermogen van de
vorige fase onvoldoende is, met 5 min. vertraging.
1
Als het DX-apparaat niet vooraf in de besturingssoftware is gede nieerd, zijn deze uitgangen inactief.
UAB KOMFOVENT behoudt het recht om veranderingen door te voeren zonder dit vooraf kenbaar te maken
RHP STANDARD_installation manual_24-10
Afb. 17. Toevoerluchttemperatuursensor
Afb. 18. Installatie van een toevoerluchttemperatuursensor
>2D
D
1
:
25