O Gebruiksaanwijzing Pneumatische vetpomp 50:1
Afb. 5-1
Afb. 5-2
Het hydrauliek mondstuk in axiale richting op de smeernippel duwen. (Afb. 5-1)
De handel van het vetpistool bedienen en het te smeren object met de juiste hoeveelheid vet voorzien.
Het hydrauliek mondstuk onder een hoek van ca. 45° met een draaiende beweging van de smeernippel
halen. (Afb. 5-2)
Aanwijzing
Wordt het doorsmeersysteem niet meer gebruikt, dan is het uit veiligheidsoverwegingen aan
te bevelen het systeem en dus ook de pomp niet onder druk te laten staan
( in ieder geval ‚s nachts en in het weekend drukloos maken enz.).
5.1
Vat verwisselen
Voorzichtig!
Nooit aan een in werking zijnde pomp sleutelen!
Vat of container veranderingen uitsluitend verrichten bij uitgeschakelde pomp en een
■ ■
drukloos systeem.
Koppel de luchttoevoer van de vetpomp af.
De handel van het vetpistool bedienen totdat er geen vet meer uitkomt.
Bij 200 kg. vaten kan de volgplaat ( pos. 2 ) met behulp van lucht van de bodem worden losgemaakt.
Daarvoor dient u met een blaaspistool lucht onder de volgplaat te brengen via de slang ( pos. 6 ).
Pomp, stofdeksel, pomphouder en volgplaat in omgekeerde volgorde, zoals onder punt 3 aangegeven,
demonteren.
Aanwijzing
Leg de vetpomp NIET met de zuigbuis op de grond. Daarmee voorkomt u dat er
ongerechtigheden aan de vette zuigbuis komen te zitten, waardoor beschadiging en daarmee
gepaard gaande defekten en reparatiekosten worden veroorzaakt.
6.
Onderhoud
Voor het optimaal funktioneren van de pomp, adviseren wij u de geluiddemper en het filterelement in
de luchtinlaat van tijd tot tijd te reinigen. Wanneer de pomp gebruikt word zonder luchtverzorgingsunit
moeten er regelmatig enkele druppels olie in de luchtinlaat gespoten worden.
De vetpomp is in principe onderhoudsarm.
Op grond van de verplichtingen van de exploitant overeenkomstig § 19i WHG moeten de volgende
onderdelen van de pomp regelmatig worden gecontroleerd en evt. worden vervangen om schade aan het
milieu of personen te vermijden:
Pomphuis
■ ■
Afgifteslang
■ ■
Vetpistool
■ ■
Leidingverbindingen
■ ■
8