G E B R U I K E R S H A N D L E I D I N G
De meter installeren
Volg de stappen in de onderstaande tabel om de meter te installeren en de installatie te controleren:
Stap
Actie
1
Schakel de netvoeding uit.
2
Plaats de meter op de DIN-rail en zorg ervoor dat hij vastklikt.
3
Strip de kabelisolatie tot de lengte die op de meter wordt aangegeven.
Sluit de kabels aan volgens het aansluitschema op de meter en draai de schroeven
4
vast volgens de tabel "Communicatie".
5
Installeer de kortsluitbeveiliging (Zie "Kortsluitbeveiliging").
Als er ingangen/uitgangen worden gebruikt, sluit de kabels dan aan volgens
het aansluitschema dat op de meter is afgedrukt en draai de schroeven vast volgens
6
de tabel "Communicatie". Sluit vervolgens aan op een externe voeding volgens
de nominale spanningswaarden (max 40V DC).
Als er communicatie wordt gebruikt, sluit de kabels dan aan volgens het bedradings-
7
schema dat op de meter is afgedrukt en draai de schroeven vast volgens de tabel
"Communicatie".
Installatie controleren
Volg de stappen in de onderstaande tabel om de installatie van de meter te controleren:
Stap
Actie
Controleer of de meter is aangesloten op de gespecificeerde spanning en of de fase-
8
aansluitingen en de nulleider (indien gebruikt) zijn aangesloten op de juiste klemmen.
Schakel de stroom in. Als er een waarschuwingssymbool wordt weergegeven,
10
raadpleeg dan de foutcodes in "9.2 Eventcodes".
Controleer onder het menu-item "Instantaneous Values" (Momentane waarden) op
de meter of de spanningen, stromen, vermogens en vermogensfactoren redelijk
zijn en of de vermogensrichting is wat verwacht mag worden (het totale vermogen
11
moet positief zijn voor een belasting die energie verbruikt). Bij het uitvoeren van de
controle moet de meter worden aangesloten op de beoogde belasting, bij voorkeur
een belasting met een stroomsterkte boven nul op alle fasen om de controle zo
volledig mogelijk te maken.
Kortsluitbeveiliging
Gebruik de informatie in deze tabel om de juiste zekering voor de kortsluitbeveiliging te kiezen:
Type meter
Direct aangesloten
Over het algemeen bestaan er nationale voorschriften voor de beveiliging van de elektrische installatie.
Deze voorschriften specificeren onder andere het soort, de classificatie en de kenmerken van externe
beveiligingsapparaten, zoals stroomonderbrekers en zekeringen. De keuze hiervan hangt af van de locatie
waar de meetapparatuur wordt geïnstalleerd.
De installateur is verantwoordelijk voor het afstemmen van de nominale waarde en de kenmerken van
de overstroom- en overbelastingsbeveiligingen aan de toevoerzijde met de maximale stroomwaarde en,
in het geval van direct aangesloten meters, met de UC-waarde van de meetapparatuur.
Max. kortsluitbeveiliging
40 A installatieautomaat, C-karakteristiek of 40 A zekering
type gL-gG
15