Let tijdens het meten op de invloed van de emissiviteit op de
meetresultaten.
· Druk driemaal op de modusknop [04] om de instelmodus
voor de emissiviteit te activeren.
De emissiviteitsindicatie [I] knippert.
· Druk op de omhoog- [05] / omlaag-knop [03] om de emissivi-
teitswaarde te verhogen of verlagen.
· Hou de omhoog [05] / omlaag-knop [03] lang ingedrukt om
de ingestelde waarde snel te verhogen of verlagen.
OPMERKING
Verder in deze handleiding vindt u een korte lijst met emissi-
viteitswaarden.
TEMPERATUUREENHEID
· Druk vier keer op de modusknop [04].
· Kies tussen °C en °F met de omhoog- [05] / omlaag-knop [03].
LASER AAN- EN UITZETTEN
· Hou de modusknop [04] 2 seconden ingedrukt om de laser
aan / uit te zetten.
Op het scherm wordt het lasersymbool [E] weergegeven wan-
neer het apparaat aan is.
CONTACTLOZE TEMPERATUUR
· Richt de thermometer op het object en hou de trekker [09]
ingedrukt om de temperatuur continu te meten.
· Laat de trekker los [09].
Het meetresultaat blijft behouden.
Als de trekker [09] ingedrukt blijft, geeft het instrument de
maximumwaarde van de gemeten temperatuur weer.
Als de gemeten waarde hoger is dan de bovenste meetgrens of
lager dan de onderste meetgrens, gaat de rode alarmindicatie
aan (3.1).
DOELAFSTAND (A:S-VERHOUDING)
Hoe groter de afstand (A) tot het te meten doeloppervlak, hoe
groter de spotgrootte (S) van het gemeten gebied.
GEZICHTSVELD
Het gezichtsveld van het apparaat is 12:1 (vb. als de thermome-
ter zich op 12 mm van het oppervlak (spot) bevindt, moet de
diameter van het doel groter zijn dan 1 mm).
Als nauwkeurigheid cruciaal is, zorg er dan voor dat het doel
minstens twee keer zo groot is als de spotgrootte. Hoe kleiner
het doel, hoe dichter de thermometer zich bij het doel moet
bevinden tijdens het meten. In het algemeen moeten metingen
zo dicht mogelijk bij het doel worden uitgevoerd.
5